In het eerste leerjaar kregen we een kleurplaat voorgelegd. ‘Kleur alles wat niet klopt’, zei de meester. Ik zag de peer in de appelboom en de mand zonder bodem en begon verwoed te kleuren met een viltstift. Mijn buur Joris A. deed me meteen na, wat ik flauw vond maar soit. ‘Nééééééé!’ brulde de leerkracht ineens. ‘Allemaal tesamen!!!!!’. Onze stencil werd in stukken gescheurd. De oefening herbegon. Iemand moest de vinger opsteken, een fout benoemen en iedereen moest die samen kleuren. ZZZZZ.
In het tweede leerjaar zaten we de eerste schooldag amper tien minuten in de klas en de meester vroeg zich luidop af : ‘Ja, waar zullen we eens mee beginnen?’. Van een goede voorbereiding gesproken. Hij keek naar het bord en wreef peinzend over zijn kin. ‘De tafel van 2’ dan maar. De schrik sloeg me overigens om het hart bij het horen van dit lesonderwerp. Wat klonk dit moeilijk?! Een half uur later kende ik die tafel.
In het derde leerjaar waren we met te veel. Net voor we naar binnen gingen, hakten de leerkrachten de rij willekeurig in twee. Zo was er een overdachte, kindvriendelijke en logische verdeling. Ik zat bij een toffe en zotte leerkracht die mijn tekening van de eerste schooldag meteen ophing als ‘tekening van de week’. De volgende dag bleek onze school te weinig leerlingen te hebben en vloog mijn meester naar een andere school. We mochten aansluiten bij de zure juf.
In het vierde leerjaar had ik een 6 voor cijferen. Een duizelingwekkende, verpletterende, vernederende en schokkende 6. Dat had ik nog nooit gehad en het is me in het verdere verloop van de lagere school ook nooit meer overkomen. Het was uitgerekend het laatste blad van mijn toetsenschrift. De meester knalde me die 6 toe vanachter zijn bureau en leek waarlijk verontwaardigd.
In het vijfde leerjaar hadden we iedere week een toets van geschiedenis. Iedere week. Ik had daar niets mee. Ik vatte het niet en vond de leerstof niet te overzien. Ik had telkens een 7 of 7,5. Gelukkig was er biologie. Ik had telkens een 10. Tot er een toets was over het konijn. Ik was zeker dat alles juist was. Ik kreeg mijn toets terug en had een 9. Ik huilde want de aangerekende fout was volgens mij wel juist. De juf wou er niet van weten. En nu ik dit noteer vraag ik me bizar genoeg af of dit eigenlijk niet mijn broer overkomen is, maar ik lijk het me toch persoonlijk te herinneren…
In het zesde leerjaar moesten iedere week enkele kinderen een krantenartikel voorstellen. ‘Geen banaliteiten’, zei de meester. ‘Geen auto-ongevallen en verkrachtingen’. We barsten in lachen uit omdat de meester dit woord luidop durfde zeggen. Ik vond dit een kolfje naar mijn hand. Tot ik een artikel nam over de schadelijke verf die op speelgoed zat en ik niet meer uit mijn woorden raakte. Ik kreeg zelfs onder mijn voeten van de leerkracht. Ik was diep teleurgesteld in mezelf.
Maar verder had ik het daar wel naar mijn zin hoor, in dat wijkschooltje op 5 minuten van mijn huis. Want:
In het eerste leerjaar schreef ik spontaan een verhaaltje dat ‘worst en tand’ heette. Ze vertelden aan elkaar wat hen overkomen was: de tand was naar de tandarts geweest en de worst was gebakken. Mijn ouders en de meester waren in hun nopjes. Ik kreeg een pen en mocht het verhaaltje in de klas zeer mooi overschrijven terwijl de rest zich bezighield met het schrijven van letters haha. Indrukwekkend.
In het tweede leerjaar spreidde de leerkracht een plastic zeil uit op de grond en stortte daar enkele kruiwagens aarde op. Hij creëerde een kuil en goot er water in, en plantte vervolgens een pak planten en een tuinkabouter in de aarde. Zo was er een soort bos achteraan in de klas. Magisch.
In het derde leerjaar kreeg je een ‘punt’ als je op je dictee een 10 had. Op het punt stond een stempel van een zwaan. Ik kreeg zowat iedere week een punt. Er was iets als je 10 punten had, maar dat herinner ik me niet meer. Zeer bevredigend. (Maar o zo fout als motiveringssysteem natuurlijk).
In het vierde leerjaar mochten we een platenhoes ontwerpen. Enige creatieve voorbeelden werden ons ontzegd (had wel cool geweest), maar ik creëerde niettemin een pracht van een collage met Sjef Van Oekelfiguurtjes. Ik verzon ook meteen 10 titels van liedjes. Lekker zot was dat. Een formidabele bevestiging van mijn creativiteit.
In het vijfde leerjaar pruttelde tegen tienen steeds de koffiezet in de klas. Onze juf zorgde dat alle leerkrachten tegen tienen een kopje troost ter beschikking hadden. Het koffiezetten werd na een tijd gedelegeerd aan de leerlingen. Op een dag strooide Joeri T. vrolijk wat schuurpoeder (Vim) in de koffie. Mooie daad van rebellie tegen deze ridicule taak of een dwaze krapuulstreek? Geen idee. Ook de gevolgen en de represailles zijn uit mijn geheugen verdwenen. Maar heerlijke anekdote vind ik dat.
In het zesde leerjaar deden we met onze klas mee aan een wedstrijd. Opdracht was een klaskrant rond het thema ‘werk’. Ik tekende een stripje en interviewde mijn vader. Het artikel kwam op de voorpagina. We behaalden de zevende plaats van heel Vlaanderen en mochten in Brussel naar de prijsuitreiking die een hele lange saaie zaterdag duurde. Onze burgemeester was er ook, want ze was één van de slechts zeven vrouwelijke burgemeesters. Ja, ook ik was daar trots op. Wat onze prijs was, weet ik niet meer, maar het was wel een goed idee van onze meester.
Maar al bij al hoop ik dat onze leerlingen veel minder moeite zullen hebben om memorabele momenten op te rakelen als ze groot zijn.
Lees hier Kleuterherinneringen