Daar wou ik niet van

25 10 2012

Op mijn computer trof ik onlangs een lezersbrief aan die ik naar Humo stuurde, in mei 2001, toen ik nog tomeloos bralde. De brief werd ook gepubliceerd. Ik stel vast dat ik na al die jaren best nog achter de boodschap sta. Al zou ik nu trachten aanzienlijk minder uitroeptekens te gebruiken.

Dat de laatste jaren geen mens op televisie nog moeite doet om nog correct , of nog maar simpelweg Nederlands te spreken, is iets waar ik me allang aan erger.  Jan met de pet moet ondertiteld worden, en presentatoren verwarren spontaniteit met dialect spreken.  En het moet vooral allemaal heel simpel.  Geen zinnen van meer dan 12-13 woorden in het VTM-nieuws en liedjesteksten à la K3, op het taalniveau van een 2-jarige.  Mijn ergernis kende een nieuw hoogtepunt tijdens het bekijken van ‘De Zevende Dag’, op zondag 13 mei.  Wanneer VU-ondervoorzitter Geert Lambert antwoordt op een vraag met ‘Daar heb ik geen affiniteit mee’, roept hij ergernis op bij Sigfried Bracke.  Die corrigeert hem als volgt:  ‘De gewone mens zegt ‘Daar wil ik niet van!’, en Meneer Lambert herhaalt gedwee.  Ja, sinds Meneer Bracke de ‘Wablieft’-prijs voor helder taalgebruik ontving, voert hij nog heviger strijd met de ‘moeilijke woorden’ van vele politici.  Nochtans, Meneer Bracke, vraag ik me af wat er mis was met het antwoord van Meneer Lambert.  Ik ben vrij zeker dat  vele ‘gewone mensen’, en zeker de Zevende Dag-fans hem  begrepen hebben!  En wie niet begrijpt wat ‘affiniteit’ betekent, moet maar wat meer moeite  doen! Televisie mag nog leerzaam zijn, hoor!  Ik acht mezelf absoluut geen intellectueel of zo, en maak zeker ook deel uit ‘van het gewone volk’, maar ik heb totaal geen moeite met dit soort woorden.  Integendeel!  Ik meen dat je alleen maar je eigen woordenschat kunt uitbreiden door af en toe eens een woord op te vangen dat niet tot ons dagelijks taaltje behoort.  Ik begrijp dan ook niet waarom u het allemaal zo graag simpel houdt!  Hoe beperkter het woordaanbod in de media, hoe simpeler het publiek wordt!  Ik ben nu 23 jaar en mijn taalpassie werd juist gestimuleerd door vaak geconfronteerd te worden met wat ‘moeilijkere woorden’.  Leest u bv. het HUMO-interview met Fred Brouwes en Geert Van Istendael bv. maar eens (HUMO nr3166)!  De welbespraaktheid van die twee heren is uitermate genietbaar!  Van uw kleutertaal krijg ik de kriebels!  Televisie is al oppervlakkig genoeg de laatste jaren!  Verlaag uzelf toch niet tot een niveau dat een goed journalist als u onwaardig is!  En mag ik trouwens opmerken dat ‘Daar wil ik niet van’ ook niet echt helder taalgebruik te noemen valt?

 Sven De Schutter

14-05-2001





In Memoriam: Carine

30 03 2012

Trouwe lezers van deze blog merken wellicht al een tijd dat er niet veel nieuws te vertellen valt. Goed nieuws alleszins een stuk minder dan slecht nieuws. Ik volg het vorige rouwbericht helaas op met alweer een betuiging van droefheid om de dood van iemand die ik zeer gewaardeerd heb.

Ik werk intussen al enkele jaren in het Freinetonderwijs en heb van bij het begin kennis gemaakt met een harde kern van leerkrachten die de visie van Freinet wil uitdiepen en in ere houden. Eén van die mensen was Carine Dick, die ik aanvankelijk leerde kennen als een wat stug en streng persoon. Ze had al heel wat jaren ervaring – ook in het beroepsonderwijs – en ik voelde me als beginneling wat geïntimideerd door haar vastbesloten manier van doen. Als Carine ergens haar visie toelichtte over Freinetonderwijs, luisterde je.

Later pas ontdekte ik dat Carine eigenlijk op mijn school had gewerkt. Twee jaar nadat ze er was weggegaan, ben ik er komen werken. We hadden dus heel wat gemeenschappelijke collega’s. We kwamen elkaar echter vooral tegen op bijeenkomsten en bijscholingen en ik leerde haar verder kennen als een kritisch iemand die zich graag in pedagogische theorieën verdiepte, zodat ze wist waarover ze het had. In de praktijk was ze echter vooral een doener en een no-nonsens persoon. Werd er ergens gepalaverd of een vergadering opgezet die amper effect had, dan kreeg ze de kriebels. Dan had ze een sigaretje nodig.

Een iets betere indruk kreeg ik toen Carine een korte voorstelling bracht rond het bijwonen van een internationaal Freinetcongres in Mexico. Ze beschreef hoe ze daar als enige Vlaamse haar plan trok en contacten legde – ze sprak o.a. zéér vlot Frans – en dat getuigde voor mij vooral van een grote interesse in haar vak en een enorme gedrevenheid.En reizen deed ze ook graag.

Intussen hadden onze scholen nu en dan al eens samengewerkt en had ik Carine op de vele bijeenkomsten al beter leren kennen. In 2009 maakten we beiden deel uit van een groep Vlaamse leerkrachten die in Straatsburg een meerdaags Freinetcongres bijwoonde. Het was een fijne reis, een zinvol congres en hoewel Carine zich naar mijn indruk niet per se bij de groep wilde ophouden – ze kende er ook zo veel mensen – werd onze omgang steeds makkelijker. Carine bleek niet alleen een ervaringsdeskundige met een duidelijke visie te zijn, maar ook een gezellige, wijze vrouw met wie je makkelijk een pint kon drinken. Haar hese lach klonk op die momenten wat meer dan op al die workshops en bijeenkomsten. Hoe meer ‘georganiseerd’ en ‘opgelegd’ zoiets was immers, hoe minder Carine er zin in leek te hebben.

In 2010 schreef ik me in voor een opleiding, waarvan Carine één van de begeleiders bleek te zijn. Op die manier zag ik mijn indrukken vaak bevestigd. Carine hield niet van poespas, was recht-door-zee en liet zich vaak sceptisch uit over gevestigde normen en weinig in vraag gestelde onderwerpen. Haar ervaring met minder makkelijke leerlingen en enkele jaren in het beroepsonderwijs hadden haar visie op natuurlijk en functioneel leren aangescherpt. Vaak bleven haar opmerkingen na een weekendje opleiding door mijn hoofd spoken. Over de zinloosheid van huiswerk en het absurde van rapporten. Over directeurs en inspecties. Ik hield van die kritiek. Omdat het aansloot bij mijn weerstand tegenover traditioneel onderwijs of scholen zonder visie, maar vooral omdat het constructief werkte tegenover mijn eigen visie. Carine gaf niet zomaar kritiek, ze gooide je een kluif toe waar je nog lang kon op sabbelen.

Je mocht Carine na een opleidingsdag of vergadering altijd meevragen naar een terras of toog. Of eigenlijk omgekeerd: Carine vroeg ons mee. Ze was onderhoudend gezelschap, al voelde ik me soms te braaf of net te grootsprakerig in haar bijzijn. Carine zette je met je voeten op de grond en draaide niet om de pot. Toch kreeg ik de indruk dat ze me kon hebben. Ik zwol van trots toen één van mijn collega’s die bij haar op de koffie was geweest, me vertelde wat Carine over me had gezegd. Carine kende ook veel mensen en plaatste me haast eigenhandig voor de camera van een Franse doctoraatstudente met wie ze bevriend was, om mijn zegje te doen over Freinetonderwijs. Wat er dan weer toe leidde dat ik vorige zomer op weer een ander buitenlands congres zelf assisteerde bij een workshop, in mijn beste schoolFrans. Een beproeving, maar nadien een overwinning.

Begin 2011 verliet Carine haar school om deel te gaan uitmaken van de pedagogische begeleiding van de stad Gent. Ik vond dat een prachtige zet, gezien het gebrek aan daadkrachtige mensen of Freinetwerkers daar. Na amper 5 maand dwong Carine’s lichaam haar thuis te blijven. Ze is niet meer teruggekeerd.

Toen ik het nieuws van haar ziekte hoorde, was ik daar eigenlijk veel meer van overstuur dan van haar overlijden nu, al was dat al bij al onverwacht. Ik heb Carine nadien twee keer gezien, één keer kort toevallig en één keer toen ze ons op de opleiding een bezoek bracht. Hoewel de dokters geen goede vooruitzichten stelden, was Carine opgewekt en energiek en ik hoopte met haar dat het nog héél, héél lang mocht duren.

Ik ben vrij zeker dat Carine van groot belang is geweest in mijn nog steeds evoluerende visie op onderwijs, op mijn eigen klaspraktijk en op mijn manier van reageren op al die zaken in het onderwijs die ik maar niets vind. Ik had graag gehad dat ze nog jaren en jaren had aanwezig kunnen zijn, als inspiratiebron, als voorbeeld en als collega.





In Memoriam: Mevrouw Betty

25 03 2012

Meer dan tien jaar geleden betrad ik voor het eerst de arbeidsmarkt. Ik vatte, onverwacht eigenlijk, mijn eerste interim aan in een schooltje in Aaigem, Dat zou slechts voor een week of zo zijn. Ik kreeg echter al meteen bezoek van Z.E.H. Hutchinson, een afgevaardigde van de inrichtende macht die eens kwam kijken hoe ik het stelde. Een dag eerder was ik net gebeld door een school in het onooglijke Deftinge, een gehuchtje bij Geraardsbergen. Daar werd een interim leerkracht gezocht. Toen Broeder/Pater/Pastoor Hutchinson dit vernam, zei hij: ‘och ja, dat schooltje wordt geleid door een madammeken dat haar best doet, maar er is nog veel werk aan de winkel’.

De daaropvolgende zaterdag belde dat madammeken. Ze was blij dat ik hun team kwam vervoegen en vroeg zich af of ik al even kon langskomen. Ik moest haar teleurstellen. Ik had geen vervoer en woonde best ver van Deftinge. Dat vond ze geen probleem, ze was bereid me meteen op te komen halen. Een uurtje later maakte ik kennis met Mevrouw Betty, zoals ze werd genoemd. Ze was pas halverwege de dertig en maakte meteen een zeer gedreven en sympathieke indruk.

Op enkele uurtjes tijd stoomde ze me klaar om in Deftinge het zesde leerjaar over te nemen. Eerst voor een maand, maar dat zou uiteindelijk een heel schooljaar worden. Mijn eerste werkdag viel twee dagen na mijn verjaardag en Mevrouw Betty bracht me al meteen een geschenkje om me welkom te heten. Ik dacht aanvankelijk vaak terug aan de woorden van bisschop/kardinaal/paus Hutchinson, maar moest zeer snel vaststellen dat hij er compleet naast zat. Ik was iedere dag weer onder de indruk van het leiderschap van Mevrouw Betty Goossens. Hoewel ze jong was, jonger zelfs dan heel wat teamleden, wist ze zeer goed wat ze deed en wat ze wou. Ik vond dat de school prima geleid werd, al was het dan een kleinschalige, klassieke school met een weinig eisend publiek. Ze werd daarvoor steeds met veel respect behandeld en als ik me dat goed herinner vond iedereen haar een prima directrice

Mevrouw Betty was ook een kei in communiceren. Ik werd al beginnende leerkracht zeer goed begeleid en de functioneringsgesprekken die we hadden, waren zinvol en verliepen met veel respect. Als ik fouten maakte of Mevrouw Betty had ergens bedenkingen bij, werd me dat altijd respectvol en correct gemeld. Ik vond het een hele geruststelling onder zo’n directrice te mogen werken en heb ontzettend veel geleerd van haar (en al die andere gedreven leerkrachten daar).

In juni 2001 nam ik afscheid van de school en van Mevrouw Betty. Ik vernam later dat ze moeder werd, en vervolgens dat ze ziek werd. Een tiental dagen geleden is ze overleden. Ze was 48.

In occasionele confrontaties met mijn directeur of bij bedenking over mijn eventuele eigen plannen om ooit directeur te worden, denk ik onvermijdelijk terug aan die enkele voorbeelden die ik gekend heb. Mevrouw Betty was er zonder twijfel één van en het spijt me dan ook heel erg te horen dat ze er niet meer is. Als het iemand een troost kan wezen, wil ik gerust stellen dat ik haar alleszins nooit zal vergeten.





Zes jaar al

14 03 2012

Hij wordt steeds meer verleden.

Zes jaar zonder Jelle.

Afbeelding

 





My Life in films: Snotterprenten

18 02 2012

Over films en herinneringen

In exclusief mannelijk gezelschap kwam na een bioscoopbezoek afgelopen week de vraag ter sprake welke films ons tot tranen toe hadden ontroerd. Tot Altijd alvast niet, daar waren we het over eens. Wat de heren in mijn gezelschap dan wel naar hun zakdoek deed grijpen, hoeft niet bekend gemaakt te worden (al was het maar omwille van enkele kleffe films die in aanmerking bleken te komen), maar ik dacht over mezelf maar eens een zakdoekje open te doen.

Een film aangrijpend vinden, kost me geen moeite. Dat gebeurt zelfs zeer regelmatig. Ontroerd zijn door films, het overkomt me ook vaak. Maar écht tot tranen toe bewogen zijn, schaamteloos zitten snikken bij een film? Ja hoor. Hoewel ik immuun ben voor tranige drama’s vol vals sentiment, overkomt het me zeer regelmatig dat ik een traantje wegpink bij een film en ik maak er geen punt van dat te bekennen.

In het ophalen aan de herinneringen daaraan, stel ik vast dat ik de Hollywoodval dikwijls weet te ontwijken. Ik heb het gewoon niet voor die nadrukkelijk manipulatieve tearjekkers, zeker niet als die van romantische aard zijn zoals P.S. I Love You of The Notebook, hoeveel beminde helden er ook de geest geven en hoeveel geweeklaag dat ook oplevert van de achtergebleven geliefden. Ik raak weliswaar onder de indruk van waarachtig drama, sociale ellende, ziektes en plotse sterfgevallen in films, maar dat doet me toch niet meteen naar een zakdoek grijpen.

De lijst van films die dat wel doen, is dan ook erg gevarieerd en het valt me moeilijk precies te duiden waar de ontroeringsfactor zich bevindt. Overwinningen doen het hem vaak, herenigingen en kinderleed. Maar toch valt moeilijk te voorspellen wat voor soort films me nu echt laat snotteren. In willekeurige volgorde:

Man on the Moon

Een formidabele Jim Carrey kruipt in de huid van de vaak misbegrepen, aan kanker lijdende komiek Andy Kaufman. Hoewel extreem cynisch en brutaal, wordt de man in het aanschijn van de dood goedgelovig en week, zo laat deze prachtige film ons geloven. Dat vond ik al behoorlijk aangrijpend, maar in combinatie met de overtuigende Carrey – die het personage zo echt maakt – en natuurlijk de nostalgische, weemoedige soundtrack van R.E.M., leverde deze film me flink wat tranen in de ogen op. De scène waarin de aanwezigen op een afscheidsviering samen zingen, was op het randje, maar van cruciaal belang daarbij.

Invictus

Ik vrees dat ik deze film net iets te veel merites toedicht, maar waar ik een zakelijk verteld, klassiek biografisch verhaal verwachtte, kreeg ik van Clint Eastwood een hartverwarmend relaas waarin ik vooral getroffen werd door de doortastende en edele houding van Nelson Mandela om via het nationale rugbyteam zijn land te herenigen en de manier waarop de spelers dit als een roeping op zich wilden nemen. Glorieuze sportieve overwinningen raken me vaak (in films!) en dan in zo’n pacifistische context gegoten, des te meer. Natte wangetjes.

Salvador

Deze Spaanse film streefde eveneens net iets te nadrukkelijk naar een emotionele beleving, maar om de feiten kun je niet heen: het wrede lot van Salvador Puig Antich, een rebel en volksheld, was onverdiend. De film belicht de zaak eenzijdig en focust op de familiale verhoudingen, waardoor de kijker best gemanipuleerd wordt, maar niettemin was ik toch wat van de kaart door de film en liet de verstommende afloop – die ik niet zag aankomen – me naar de zakdoek grijpen.

Troubled Water

Deze Noorse film over boetedoening en vergeving – thema’s die ik graag aan bod zie komen in films – wist met zijn onthutsende finale een heleboel emoties los te maken. In theatrale muziek gedrongen drama’s over goedmenende mensen… dat werkt wel bij mij.

Quando Sei Nato

In deze Italiaanse film van de regisseur van La Meglio Gioventù valt een jongen van 12 ’s nachts overboord zonder dat iemand dat merkt. In de onmetelijke oceaan roept hij hulpeloos op zijn vader, terwijl hij de dood ziet naderen. De rest van de film is zeer te pruimen, maar die indringende, benauwende scène alleen, met als protagonist zo een bewonderenswaardig verstandig en sociaal kind, wist me helemaal te verscheuren. Ik zag de film enkele weken na de dood van Jelle, dus dat zo ook wel meegespeeld hebben.

The King’s Speech

Deze recente succesfilm is natuurlijk hapklare koek voor een groot publiek, maar de strijd van een man die, omwille van een ongevraagde positie die van groot belang is voor de éénheid van zijn land, zijn spraakgebrek moet overwinnen, met de onmetelijke steun van vrouw en therapeut, deed me huilen van ontroering.

The Pursuit of Happyness

De meest valse noot in dit lijstje, denk ik, een schaamteloze Hollywooddraak waarin een alleenstaande vader alles op alles zet om zijn droomjob te pakken te krijgen en zijn zoon een toekomst te bieden. Zou dan nog waargebeurd zijn ook. Will Smith wist me helemaal te overtuigen in de rol van liefdevolle doorzetter en ondanks mijn besef van opgedrongen sentiment, zat ik na zowat de hele film door te sniffen, en op  het eind volop te snotteren.

Les Petits Mouchoirs

Een Franse ode aan vriendschap, overtuigend geacteerd en realistisch uitgebeeld, waarin het drama toeslaat wanneer een vriend overlijdt. Je film laten eindigen met een begrafenis: Guillaume Canet bereikte er mee wat Nic Balthazar niet kon: het verhaal  betrekken op de kijker en je zo een kijk te gunnen op de emoties van de personages. Ik hield het niet droog dus.

Wall-E

Het Pixarrobotje Wall-E is een wel heel aandoenlijk personage natuurlijk. Terwijl veel critici de eerste helft van de film bewonderden omwille van de gedurfde neerslachtige sfeer, zat voor mij de kracht in de scène waarin Wall-E en zijn geliefde Eve herenigd worden in de ruimte, elkaar  verlangend in de armen vallen en in hun dolle liefde een prachtig ruimteballet uitvoeren. Het bleef niet bij het wegpinken van een traantje.

Without a Trace

Dit is een speciaal geval. Without a Trace is een film uit 1983, die ik als kind zag en opnieuw bekeek ergens in de jaren ’90. Het is een sec verteld, onsentimenteel verslag over de zoektocht naar een vermist kind. Na een poos verstomt de heisa, maar de moeder blijft wanhopig geloven in een goede afloop. Eén agent bijt zich vast in de zaak. De film eindigt met een lange climax waarbij het teruggevonden kind in een karavaan van tientallen politiewagens naar zijn moeder teruggebracht wordt. De muziek zwelt aan, intussen zien we de moeder argeloos boodschappen doen. Het jongetje beseft evenmin wat er aan de hand is. Onder de ogen van een massa volk, gelokt door de politiesirenes, krijgen moeder en zoon elkaar weer te zien. Op haar gezicht zie je in één seconde het besef doorbreken: de nachtmerrie is over – wat een vertolking van Kate Nelligan! – en dan volgt een weergaloos elkaar-in-de-armen-vallen terwijl de muziek een hoogtepunt bereikt. Deze afloop mag je gerust stroperig noemen, de film zelf is zo oprecht en waarachtig dat je je niet bekocht voelt. Een hele zakdoek vol gesnotterd en op het internet vind je tal van gelijkaardige emotionele waarderingen voor deze intussen onvindbare film, waarvan ook geen fragmenten on line te vinden zijn.

Er zijn er misschien meer, maar momenteel zijn dit zowat de enige films waarvan de herinnering aan overstromende ogen nog vers is. En natuurlijk zijn er nog een heel pak films waarbij ik een krop in de keel had of wat vocht in de ogen. Maar ik heb me dus beperkt tot de tranentrekkers.

Lees eventueel ook:

My Life in films: The Goonies

My Life in films: The Bonfire of the Vanities

My Life in films: The Muppets & The Marx Brothers

My Life in films: E.T.





Over peperkoek en poëzie

26 01 2012

Iemand besloot dat het afgelopen donderdag gedichtendag was. Ik had daar geen nood aan, gezien mijn beperkte vermogen om poëzie te begrijpen of ervan te genieten. Als leerkracht kun je daar echter niet zomaar omheen. Je kunt niet altijd alleen doen wat je zelf interesseert of wat het makkelijkst is. Dus besloot ik in de klas aan het dichten te slaan, met de kinderen.

Dat deed ik nu ook weer niet tegen mijn zin. Drie jaar geleden deed ik ook een gedichtenproject, en dat had prachtige resultaten opgeleverd. Ik heb dan misschien niet veel voeling met poëzie, taal is wel mijn ding en het lukt me vaak aardig om kinderen verder te brengen dan ze zelf zouden verwacht hebben. Het is in de eerste plaats dan ook een kunst om kinderen er zin in te doen krijgen. Dat doe je niet door blaadjes papier uit te delen met de opdracht ‘nu gaan we eens een gedicht schrijven’. Ik had me dus serieus voorbereid, met dank aan mijn Nederlandse inspiratiebron en motivator Jeroen Tans, bood eerst heel wat prachtige kinderpoëzie aan en in de namiddag zat de hele klas met een niet te temperen enthousiasme te schrijven en te experimenteren. Die paar kinderen die aanvankelijk protesteerden, raakten al snel eveneens verkocht. Om kwart over vier- toen de school dus al drie kwartier uit was – zaten nog zes kinderen verder te werken, weigerend naar huis te gaan. Zo’n dagen zou je als leerkracht meer moeten beleven.

Resultaten zijn er nog niet, maar het gaat ook dit keer de goede kant op. Het deed me echter stilstaan bij mijn eigen houding tegenover poëzie. Ik word er niet echt warm van, maar het laat me nu ook niet echt koud. Ik lees geen gedichtenbundels, maar kom soms poëtische zaken tegen die me wel treffen.

Nochtans heeft poëzie op minstens één belangrijk moment in mijn leven een grote rol gespeeld.

Toen ik in 1995 besloot leerkracht te worden (dat had ik eigenlijk al tien jaar eerder beslist), bezocht ik enkele opendeurdagen van leerkrachtenopleidingen. Eerst naar het dichtstbijzijnde Gijzegem (nu KaHo Sint-Lieven in Aalst), waar ik me terug in de tijd waande. Een halve pastoor en een non of twee ontvingen ons zonder merkbaar genoegen in hun gewelven en beschreven vervolgens hoe ze van enthousiaste jongeren op drie jaar tijd grijze muizen en klassieke leerkrachten zouden maken. Ik was – nog niet eens 18 – toen lang niet zo kritisch of anti-autoritair ingesteld en hoewel ik geen klik voelde met de school, zag ik me er de komende jaren al knutselwerkjes en stelopdrachten verzinnen in de grote grijsheid van dit nadrukkelijk christelijke universum. Gelukkig had mijn moeder een nonnentrauma en stelde ze resoluut dat ik hier echt niet naar school wilde, toch?

Ah neen dus. Dus trokken we naar Brussel, waar ik enkel de Nieuwstraat en de Kinepolis kende, maar waar dus ook een lerarenopleiding was, de KHB (Katholieke Hogeschool Brussel, voorheen Sint-Thomas, nadien Ehsal en nog van alles, nu HUB). De school lag niet ver van het Zuidstation en de Marollen, de bruisende maar kleinschalige Campus Nieuwland, in een wat grauwe buurt. De sfeer voelde meteen anders. Je mocht er de leerkrachten met de voornaam aanspreken en je werd als student veel volwassener behandeld dan in het bevoogdende en rechtlijnige Sint-Lieven. Een uit de hand gelopen kruising van een geitewollensokkenkampvuur en een bonte avond van de scouts, zou mijn moeder het dan weer vier jaar later cynisch beschrijven.

Een enthousiaste tweedejaars leidde ons rond. De cursussen en werkstukken die er ter aanschouwing uitgestald lagen, maakten indruk. Dit leek nu ook weer niet zo gemakkelijk. Je moest studeren. En creatief zijn en zo. Dat was toch wat anders dan leiding geven in de KSA. Dat de organisatoren van de opendeurdag enkel de allerbeste werkjes etaleerden, kwam niet in me op. Ik kreeg al koudwatervrees. Naar Brussel en zo. En klasgenoten die van verder kwamen dan Erembodegem of Sint-Lievenshoutem…

Als het meisje dat ons rondleidde, representatief stond voor de studenten van die lerarenopleiding, moest ik misschien zelfs twijfelen of ik me er ooit thuis zou voelen. Ze was wat artistiekerig, zelfverzekerd, matuur, sprak met een Brabantse r, … Het feit dat ik me haar nu, 17 jaar later bijna, nog herinner, is veelzeggend. Ook de andere studenten die aanwezig waren, straalden een zelfvertrouwen en wereldse attitude uit die ik toch vond contrasteren met mijn provinciale schaamte.

Mijn moeder was al veel enthousiaster en overtuigde me zonder veel woorden dat dit misschien wel was wat ik nodig had. Wat verbreding van mijn wereld, vrienden vinden die geen combat shoes droegen of zeven curryworsten eten als een avondje cultuur zagen. Ik besefte dat ik die grote stap wel moest zetten.

Het is nog altijd de beste beslissing uit mijn leven geweest. De vier daaropvolgende jaren zijn in mijn geheugen samengekoekt tot één grote herinnering vol vreugdemomenten en vriendschappen maar vooral aan het feit dat je je eigen grenzen verlegde en echt gevormd werd – jezelf mocht vormen zelfs. Als leerkracht-in-wording maar eigenlijk ook als mens, want daar zat de grote kracht van de school wel. De werkstress, de zenuwen tijdens stages en de buizen, vergeet ik nu even (want die vier jaar waar ik het over had mochten er eigenlijk maar drie zijn, maar het dubbelen van het eerste jaar heeft alles eigenlijk alleen maar mooier gemaakt).

Ik kan nog véél meer vertellen over die vier memorabele jaren, maar dat is voer voor later. Ik keer even terug naar die opendeurdag en die poëzie. Onze gids maakte ons attent op een gedicht dat in één van de lokalen hing te schitteren. Het was een kindergedicht, geschreven door één van de studenten, voor de kinderpoëziewedstrijd die de school om de paar jaar organiseerde, de Peperkoeken Pen. Ik durfde het amper lezen, uit schrik nog meer  geconfronteerd te worden met vaardigheden die ver buiten mijn kunnen lagen. De winnaar van de Peperkoeken Pen moest wel een uitstekend student zijn, een primus zoals je die alleen in romans tegenkomt die zich in de studentenwereld afspelen.

Half september begon de opleiding. In het lokaal waar we die eerste dag samenkwamen, viel opnieuw dat winnende gedicht op. Meteen een herinnering aan de hoge eisen die de opleiding leek te willen stellen. Niet alleen negeerde ik het gedicht omdat poëzie me weinig zei, vooral omdat ik moedeloos zou worden van het schrikbeeld dat ik slechts die middelmatige onderwijzer zou worden die hoop en al een leuk rijmpje kon bedenken dat anderhalve kleuter deed glimlachen.

De jaren gingen voorbij, zoals gezegd vol intense belevingen en inspirerende leermomenten. De Peperkoeken Pen kwam niet meer ter sprake. De bezieler ervan, docent Nederlands Marc Stevens, lag me ook niet. Zijn lessen waren formidabel en zelfs nu nog denk ik terug aan bepaalde verhelderende opvattingen die hij ons aanbracht. Maar ik kon het op persoonlijk vlak veel minder met hem vinden. Ik had de indruk dat hij mij misschien helemaal geen geschikte student vond, ik verdacht hem dan weer van scoringsdrang bij de studenten. De drie daaropvolgende jaren had ik echter geen les meer van hem, waardoor me vooral bijbleef dat hij zo’n stimulerende lessen gaf en vol ideeën zat om taal voor kinderen aantrekkelijk en levensecht te maken.

En toen was de Peperkoeken Pen er weer, in mijn afstudeerjaar. Ik voelde me niet aangesproken. Medestudenten zoals Vincent, voor wie het leven één groot gedicht was, of Celine, de ultieme zelfpromotor die Marc vast zo geweldig vond, zouden zich vast met veel enthousiasme op de wedstrijd gooien. Dat was een nuchtere veronderstelling hoor, zonder verbittering. Zoals ik mensen zie deelnemen aan wielerwedstrijden of hotdog-eet-marathons: veel succes gewenst, maar ik bemoei me er niet mee.

Wat dan uiteindelijk de aanleiding gegeven heeft, weet ik niet meer, maar ik besloot uiteindelijk om ook mijn kans te wagen voor de wedstrijd. Misschien omdat ik taalonderwijs zo leuk was beginnen vinden, of omdat ik altijd al graag verhaaltjes en rijmpjes had bedacht? Omdat ik mezelf wou uitdagen? De wedstrijd streefde wel een zeker niveau na (zoals je hier kunt lezen: geen rijmelarij, maar het trachten te vatten van de zieleroerselen van kinderen), en ik moet op dat moment toch gedacht hebben een kans te maken.

Ik produceerde thuis aan mijn bureautje twee gedichten. Het ene ging over voornamen en hoe het als kind moet zijn als je een voornaam hebt die anderen in het belachelijke trekken. Het andere was luchtiger en ging over het winnen van de lotto, denk ik (tijd om ze nog eens na te lezen, als ik ze kan terugvinden). In een voor mij atypische bui, besloot ik niemand te vertellen dat ik deelnam aan de wedstrijd. Vincent deed mee natuurlijk, en nog enkele andere vrienden voor wie het volkomen vanzelfsprekend was.

Je mocht je gedicht anoniem inzenden. Zo kon je zeker zijn dat de jury, bestaande uit docenten, volkomen neutraal oordeelde. In een gesloten omslag verklapte je dan je pseudoniem. Ik moet toch ergens wat wantrouwen in het systeem gehad hebben (misschien toch nog altijd wat bang van Marc?) en zond mijn twee gedichten in onder telkens een ander pseudoniem en in een ander lettertype. Zo zouden eventuele dwarsliggers op mijn prille dichterscarrièr, minder kans hebben om mij uit te sluiten op basis van mijn persoonlijkheid  – ik was ook wat brallerig bij momenten en stond zo irritant graag in de belangstelling. Het was een kleine school waar iedereen elkaar kende.

Na de examens volgde een schoolfuif. Op een bepaald moment zouden daar alle geselecteerde gedichten verspreid worden op een folder, en wat later zou dan de winnaar bekend worden gemaakt. Tot mijn grote verrassing en vreugde trof ik mijn beide gedichten aan onder de genomineerden. Ik kreeg verraste reacties – want waarom had ik niets verteld? Vincent was ook genomineerd en het trof me dat hij ook verrast was. Niet vanwege mijn nominatie, wel om mijn initiatief. Het was zo’n moment waarop je in de reacties van anderen een spiegelbeeld ziet van de persoon die je aan het worden bent. Ik was die Sven geworden die schijnbaar zonder aarzelen een kindergedicht schreef.

Die kleine dingen hebben van die deelname aan de Peperkoeken Pen een onvergetelijke ervaring gemaakt. Ik herinner me vooral dat ik – het klinkt ongeloofwaardig – heel bescheiden reageerde op mijn selectie. Ik, die verder zo vaak te koop liep met wat ik goed kon en dacht goed te kunnen. Ik denk dat dit zo’n situatie was waarbij de overwinning op jezelf de hoogst haalbare eer was. Zoiets bestaat dus echt. Ik was niet eens trots, vond het gewoon fijn dat mijn gedichten tussen een vijftiental andere prachtige gedichten stond van allemaal zeer getalenteerde medestudenten.

Later die avond lazen docenten de gedichten voor. Onder de deelnemers was enige animo wat die voorlezers betrof. Wie jouw gedicht voorlas, was wel degelijk van belang. Een charismaloze docent – zo had onze school er gelukkig niet veel – kon jouw imago als dichter-in-spe meteen verknoeien. Onze pedagoge Frieda, een heel tof mens, bleek mijn gedicht voor te dragen en dat was alleszins een meevaller.

Dat ik die avond uiteindelijk ook effectief met de Peperkoeken Pen aan de haal ging, was nog eens de kers op een overheerlijke taart. Ik zag mezelf terug, zoveel jaar eerder, op die opendeurdag, dat gedicht negerend. Die verhouding tussen die vroegere en die huidige Sven is vrijwel niet te beschrijven. Hoe onbelangrijk verder ook in het geheel der dingen, ik denk niet dat ik later in mijn leven nog iets bereikt heb dat ik voorheen in die mate onmogelijk achtte. Tegenwoordig speel ik op safe en breng ik enkel dingen tot een goed einde waarvan ik zeker ben dat ze succesvol zullen zijn. Maar die Peperkoeken Pen pakken ze me niet meer af, al bestaat ze nog enkel uit een oorkonde. En vind je hier zelfs geen verslag van de wedstrijd uit 1998.

Marc Stevens was er dat jaar niet bij, vandaar wellicht. Eén van zijn ouders was overleden, als ik me dat goed herinner. Enkele dagen later was er nog een afscheidsbarbecue voor alle derdejaars. Marc feliciteerde me toen, en zijn blik leek te willen suggereren dat ik even terecht als onterecht de winnaar was, zo meen ik me dat te herinneren. Omdat hij mijn gedicht misschien wel goed vond, maar hij misschien liever een ander student als verpersoonlijking had gezien van de individuele vooruitgang die de opleiding nastreefde. Dat is geheel en al mijn interpretatie natuurlijk. Hij gaf me ook zeer kort feedback. Dat slechts twee zinnen uit mijn gedicht samen veel krachtiger waren dan het volledige gedicht. Kritiek die even vernietigend als opbouwend was. Het ‘less is more’ principe zou ik pas vele jaren later begrijpen.

Ik had op dat moment Marc eigenlijk graag verteld wat die prijs voor mij betekende, maar dat was er toen dus niet het moment voor en de daaropvolgende drink & fuif kon hij begrijpelijkerwijs niet bijwonen. Nu zijn we bijna 13 jaar later en op een doordeweekse donderdag overvalt deze ervaring me opnieuw. En als mijn leerlingen volgende week tweeëntwintig mooie gedichten afleveren, is dat dus ook een beetje dankzij Marc Stevens, wiens initiatief mij overtuigd heeft van mijn eigen kunnen.





Schatten op zolder (2)

18 04 2011

De ouderlijke zolder is nog niet leeg, maar het einde nadert. Twee leuke vondsten van de voorbije opruimdag:

Jos Ghysen was blijkbaar reeds oud toen hij jong was, zo leert ons een boekje over Limburg (dat op de papierstapel beland is):

En een kattenbelletje over het plekken van boterhammen door zelfstandige kinderen.





Vijf jaar al

13 03 2011

Vijf jaar uit het leven, geen dag uit ons leven:

Jelle (1983-2006)

Eén van de gemeenschappelijke favoriete films van Jelle en mezelf was Magnolia, die we in 2000 samen zagen in cinema Kladaradatsch in Brussel.

Ook de soundtrack beviel ons enorm en deze song is een blijvende herinnering aan Jelle.

But can you save me
Come on and save me
If you could save me
From the ranks of the freaks
Who suspect they could never love anyone





Schatten op zolder

13 02 2011

Al enige jaren ligt de zolder van mijn ouderlijk huis er onaangeroerd maar geenszins ordelijk bij. De laatste jaren was het voornamelijk een opslagruimte voor alles wat in de weg stond. Toen mijn moeder zo stilaan genoeg kreeg van deze  onoverzichtelijke opeenstapeling van herinneringen en ooit-nog-van-pas-komende prullen, schoot mijn broer in actie. De zolder werd volledig opgefrist en heringedeeld en de grote schoonmaak kon beginnen.

Met zijn drieën duiken we dus al enkele zaterdagen ons verleden in. Deze keer was het speelgoed aan de beurt. Wij zijn geen weggooi-familie en alles waar maar een fractie van een herinnering aankleeft, is bewaard. Boris en ik worstelden ons daar vrij makkelijk doorheen. Kringloopcentrum, afval, bewaren: voor ieder voorwerp waren er drie opties.

Mijn moeder ligt dat minder. Zij bewaart werkelijk alles, verdwijnt bij ieder legoblokje in een waas van nostalgie en kan geen afscheid nemen van spullen waarvan ze al lang niet meer wist dat ze ze had. Maar langzaam maar zeker werkten we ons door de strips en boeken, spelletjes en puzzels, lego en playmobil, prullen en lorren, knutselwerkjes, documentatiemateriaal, medailles, postkaarten, krantenartikels, foto’s, posters en tekeningen, … Onze eerste stappen in zelfexpressie, doorgaans niet al te gênant, riepen massa’s herinneringen op. Ik wist bij zoveel voorwerpen nog tal van anekdotes vol details te vertellen.

Zo was er een gezelschapsspel waarbij je zelf kruiswoordraadsels kon ontwerpen. Een Duitse variant op Scrabble. We kozen het zelf uit in de winkel zonder dat we wisten dat het voor ons was. Mijn moeder had ons die dag meegenomen naar het speelgoedparadijs Embany. We kozen snel de Sint-Maartengeschenken uit die we al lang vooraf wilden, maar mijn moeder wilde ons toch nog wat extra bieden – wat waren we toch brave kinderen. Ze maakte ons wijs dat ze voor twee andere kinderen een gezelschapsspel wou kopen en dat wij best konden kiezen wat leuk leek. Onze aandacht was al volop bij ons nieuw speelgoed en slechts half geïnteresseerd wezen we Das Kreuzwörtspiel uit – of hoe het ook correct gespeld wordt. Toen thuisgekomen bleek dat het spel eigenlijk gewoon voor onszelf was, hadden we weliswaar geen spijt dat we niet iets toffer gekozen hadden, we realiseerden ons wel dat we daar vanaf nu dus wel regelmatig zouden moeten mee spelen. Het spel is nu nog in perfecte staat, zegt dat genoeg?

Ik vond ook mijn vriendjesalbum van de lagere school terug. Dat mocht blijkbaar niet bezoedeld worden door krabbelaars. Alle kinderen die het mochten invullen, moesten hun antwoorden mondeling meedelen of op een kladblaadje noteren, en ik schreef die dan zelf over. Ooit leed ik aan controledwang, blijkbaar.

We bleken ook alle legocatalogussen bewaard te hebben, van 1983 tot 1990. Die heb ik niet meteen doorbladerd, om te vermijden dat het opruimwerk stilviel, maar ik popel wel om ze eens rustig te doorbladeren en opnieuw te smachten naar alles wat we toen zo graag wilden en nu nog altijd erg aantrekkelijk lijkt.

De massa kinder- en jeugdliteratuur die we aantroffen wees ons er ook op hoezeer onze verbeelding had vorm gekregen door wat er in huis was en wat we op televisie bekeken. Er zaten best wat foute dingen tussen.

Die ligt nu dus bij het oud papier. In tegenstelling tot dit fijne fotoboek met verhalen van een olijk duo. Gekregen van de paasklokken in 1984 of zo.

Sommige boeken herinnerden we ons geenszins. Omdat we ze nooit echt gelezen hadden of omdat ze toen al oninteressant leken. Nobel van mijn moeder om ons met dit op te zadelen, maar het is ongelezen gebleven en nu natuurlijk een héél klein beetje passé.

Het speelgoed is zo goed als achter de rug. Volgende keer duiken we ons schoolleven in. Drie dozen lagere-school-schriftjes staan te wachten.





(herh.)

12 01 2011

Naar het schijnt reageren zo weinig mensen hier omdat –  en ik citeer collega Tine – ‘we toch niet op niet op hetzelfde niveau kunnen reageren als wat jij geschreven hebt’. Dat is natuurlijk koren op de molen van een zelfvoldane blogger. Ahum.

Maar goed, ik mag niet klagen. Ik blog te weinig en mis mijn eigen neiging naar het uitdiepen van dagelijkse beschouwingen, maar niettemin lokt mijn blog dagelijks pakken bezoekers. Als je zelfs op een slechte dag nog meer dan 200 lezers haalt, weet dat me best tevreden te stellen. Al serveer ik u natuurlijk liever gewoon een fatsoenlijk stukje leesvoer.

Voorlopig moet u het hier mee doen. Ik heb te veel aan mijn hoofd om met u bezig te houden. Snuister gerust nog eens door mijn archief. Of weet u wat? In tijden van crisis mag men blijkbaar toch graag heruitzenden! Dus hier 3 willekeurige artikels, die u misschien ooit ontgaan zijn.

Van die keer toen ik terug kwam van bosklassen en de 11-jarigen analyseerde.

Van die keer toen ik de 30 naderde terwijl ik me 13 voelde.

Van die keer  – en dit vind ik nog altijd één van mijn meest aangrijpende stukjes leevoer – dat ik terugdacht aan een verdwenen leerling.

En laat u eventueel maar weten wat u er van vind.





Maxi Memories

25 09 2010

Toen ik onlangs in Oostende was en er ’s avonds de zeelucht opsnoof, kwamen herinneringen boven aan een gekke nacht die ik er ooit beleefde. Het moet in 1998 of zo geweest zijn en met enkele van mijn klasgenoten uit de lerarenopleiding was geen feestje of gebeuren ons te veel. Toen ons aller Bernice – door wie werd ze niét op handen gedragen? – zich inschreef voor de Miss Maxi-verkiezing, kon ze meteen op onze steun rekenen. Er was een voorronde geweest in een morsig zaaltje, en Bernice wist er met haar oogopslag en hartelijke glimlach meteen door te stoten naar de volgende ronde.

Die zou plaatsvinden in het casino van Oostende, (op een novemberavond dacht ik). Men hoopte er de zaal te vullen met familie en vrienden van de kandidaten, die keuze hadden uit diverse prijzen van zitplaatsen. Het commerciële aspect van de missverkiezing voor dames met een maatje meer, zou later al even groot  blijken te zijn als op al die andere missverkiezingen, maar wisten wij veel en wat gaf het zo lang we ons niet bekocht voelden?

Bernice zat al een dag of wat te repeteren daar in dat casino, in het gezelschap van 19 andere Rubensiaanse dames én initiatiefneemster Vera Wesenbeek, zus van. Haar supporters  kwamen er ’s avonds aan. Ik herinner me niet zo concreet meer wie er allemaal bij was. Vincent – ‘Centje’ – alleszins, want waren wij niet min of meer de platonische minnaars van de edele Bernice? We kwamen met de trein in Oostende aan, samen met nog twee vriendinnen van Bernice. Voor de gelegenheid allemaal opgedoft en feestelijk. Op het stationsplein overviel ons wat twijfel en vrees. Waar was dat casino eigenlijk? Wist iemand de weg? Het zou me nu nooit meer overkomen zo onvoorbereid zo’n avond aan te vangen, maar Internet stond nog in de kinderschoenen en men vroeg toen nog gewoon de weg.

Volgens aangesprokenen namen we best een taxi. Geen formidabel idee, want dat kostte geld, of misschien zelfs veel geld, en we waren arme studenten die hun laatste zakgeld al besteed hadden aan de kaarten voor de verkiezing. Gelukkig waren we met 4 en zou de prijs dus best meevallen. Toen zagen we een dame wiens omvang en feestkledij ons deed vermoeden dat ze dezelfde bestemming had als ons. We spraken haar aan en nodigden haar om met ons een taxi te delen. De taxichauffeur zag er geen graten in één persoon meer te vervoeren dan toegestaan was.

De duur van de rit, noch de prijs, herinner ik me. Alleen kwam ik onlangs tot de conclusie dat je op minder dan een kwartier te voet van het station aan het casino bent. Hoe kwamen we er destijds bij dat we een taxi nodig hadden? Naïeve studenten.

Het casino lachte ons feestelijk toe. We hadden nog niet door dat het een plat en commercieel evenement was. Meer details herinner ik me jammer genoeg niet. Wat haast de vraag doet rijzen waarom ik dit stukje eigenlijk schrijf, gezien het gebrek aan feiten. De zaal zat alleszins amper halfvol. We gingen op onze goedkope  plaatsen zitten en zaten een geforceerd amusant spektakel uit waarbij enkel Bernice ons interesseerde. Ze zag er beeldig uit, maar ook zenuwachtig. Wat de overwinning inhield, weet ik ook al niet meer. Wat viel er te winnen? Geen idee en wat zou het ook, want de wellicht erg behoudsgezinde jury moet de hippe uitstraling van ons Bernice niet hebben kunnen appreciëren, en liet haar afvallen (pun not intended) na de eerste ronde. Troost en knuffels en wijn en nog meer vaagheid. Toch weet ik wel nog dat we na de pauze – we bleven de show uitkijken omdat Bernice wel wou weten wie er won en omdat we er nu eenmaal voor betaald hadden (en wat waren ze professioneel, de zusjes Wesenbeek die het geheel aan elkaar kletsten) – gewoon op de veel duurdere plaatsen gingen zitten die toch onbezet waren.

Na de show werd er nog een glas of wat gedronken en konden we van elke deelnemer professionele foto’s bekijken. Die mochten de deelnemers mits een prijsje mee naar huis nemen. Absurd vonden we dat: zelf het object d’art uitmaken en er dan toch moeten voor betalen. Iemand – Bernice zelf? – nam stiekem een foto of wat van het prikbord en smokkelde die mee naar buiten.

Op de zeedijk staande na de show en de drankjes, nam Bernice afscheid van familie en supporters. Centje en ik zouden blijkbaar met haar meerijden. Het was laat, donker en er waaide een zachte wind over de dijk. De zee rolde zich verderop in het duister professioneel op en af. Ik heb sterk de indruk dat we de dingen in die tijd graag van een filmisch-romantisch laagje theatraliteit voorzagen – Centje is later niet voor niets met een toneelgezelschap begonnen – en we betraden het strand met de zekerheid dat er een bevestiging zou komen dat dit zo’n avond was die we niet snel zouden vergeten. Omwille van de wat dwaze opzet die zo’n verkiezing was en de lol die we desondanks gecreëerd hadden. Omwille van de harmonie onder Bernice’s supportersgroep. En omdat je niet zo vaak  in de winter ’s nachts op een strand loopt. We zullen wel tegen de wind in geschreeuwd hebben en schoenen zullen uitgegaan zijn, en zeer waarschijnlijk hing de eindigheid van de dingen al in de lucht. We vergrootten elke gebeurtenis en avond niet bewust uit, maar tijdens die studentenjaren had het minste cafébezoek al een magische dimensie omdat we allemaal ergens vaag in de toekomst de afloop zagen sluimeren: allemaal volwassen, ver van elkaar, plezier omgeruild voor ernst. Dus moest en zou dat korte novembernacht-strandbezoek memorabel worden, op minder dan een jaar van ons afstuderen.

Memorabel was die nacht dus inderdaad, zonder grote gebeurtenissen en al ben ik me ervan bewust dat het niet tot veel essentie geleid heeft wat dit stukje betreft. Maar telkens ik de gestolen foto die Bernice me schonk, op mijn oude kamer zie hangen, denk ik terug aan die nacht. Bij deze heb ik die inspiratie maar eens omgezet in woorden.





Kinderherinneringen

4 09 2010

In het eerste leerjaar kregen we een kleurplaat voorgelegd. ‘Kleur alles wat niet klopt’, zei de meester. Ik zag de peer in de appelboom en de mand zonder bodem en begon verwoed te kleuren met een viltstift. Mijn buur Joris A. deed me meteen na, wat ik flauw vond maar soit. ‘Nééééééé!’ brulde de leerkracht ineens. ‘Allemaal tesamen!!!!!’. Onze stencil werd in stukken gescheurd. De oefening herbegon. Iemand moest de vinger opsteken, een fout benoemen en iedereen moest die samen kleuren. ZZZZZ.

In het tweede leerjaar zaten we de eerste schooldag amper tien minuten in de klas en de meester vroeg zich luidop af : ‘Ja, waar zullen we eens mee beginnen?’. Van een goede voorbereiding gesproken. Hij keek naar het bord en wreef peinzend over zijn kin. ‘De tafel van 2’ dan maar. De schrik sloeg me overigens om het hart bij het horen van dit lesonderwerp. Wat klonk dit moeilijk?! Een half uur later kende ik die tafel.

In het derde leerjaar waren we met te veel. Net voor we naar binnen gingen, hakten de leerkrachten de rij willekeurig in twee. Zo was er een overdachte, kindvriendelijke en logische verdeling. Ik zat bij een toffe en zotte leerkracht die mijn tekening van de eerste schooldag meteen ophing als ‘tekening van de week’. De volgende dag bleek onze school te weinig leerlingen te hebben en vloog mijn meester naar een andere school. We mochten aansluiten bij de zure juf.

In het vierde leerjaar had ik een 6 voor cijferen. Een duizelingwekkende, verpletterende, vernederende en schokkende 6. Dat had ik nog nooit gehad en  het is me  in het verdere verloop van de lagere school ook nooit meer overkomen. Het was uitgerekend het laatste blad van mijn toetsenschrift. De meester knalde me die 6 toe vanachter zijn bureau en leek waarlijk verontwaardigd.

In het vijfde leerjaar hadden we iedere week een toets van geschiedenis. Iedere week. Ik had daar niets mee. Ik vatte het niet en vond de leerstof niet  te overzien. Ik had telkens een 7 of 7,5. Gelukkig was er biologie. Ik had telkens een 10. Tot er een toets was over het konijn. Ik was zeker dat alles juist was. Ik kreeg mijn toets terug en had een 9. Ik huilde want de aangerekende fout was volgens mij wel juist. De juf wou er niet van weten. En nu ik dit noteer vraag ik me bizar genoeg af of dit eigenlijk niet mijn broer overkomen is, maar ik lijk het me toch persoonlijk te herinneren…

In het zesde leerjaar moesten iedere week enkele kinderen een krantenartikel voorstellen. ‘Geen banaliteiten’, zei de meester. ‘Geen auto-ongevallen en verkrachtingen’. We barsten in lachen uit omdat de meester dit woord luidop durfde zeggen. Ik vond dit een kolfje naar mijn hand. Tot ik een artikel nam over de schadelijke verf die op speelgoed zat en ik niet meer uit mijn woorden raakte. Ik kreeg zelfs onder mijn voeten van de leerkracht. Ik was diep teleurgesteld in mezelf.

Maar verder had ik het daar wel naar mijn zin hoor, in dat wijkschooltje op 5 minuten van mijn huis. Want:

In het eerste leerjaar schreef ik spontaan een verhaaltje dat ‘worst en tand’ heette. Ze vertelden aan elkaar wat hen overkomen was: de tand was naar de tandarts geweest en de worst was gebakken. Mijn ouders en de meester waren in hun nopjes. Ik kreeg een pen en mocht het verhaaltje in de klas zeer mooi overschrijven terwijl de rest zich bezighield met het schrijven van letters haha. Indrukwekkend.

In  het tweede leerjaar spreidde de leerkracht een plastic zeil uit op de grond en stortte daar enkele kruiwagens aarde op. Hij creëerde een kuil en goot er water in, en plantte vervolgens een pak planten en een tuinkabouter in de aarde. Zo was er een soort bos achteraan in de klas. Magisch.

In het derde leerjaar kreeg je een ‘punt’ als je op je dictee een 10 had. Op het punt stond een stempel van een zwaan. Ik kreeg zowat iedere week een punt. Er was iets als je 10 punten had, maar dat herinner ik me niet meer. Zeer bevredigend. (Maar o zo fout als motiveringssysteem natuurlijk).

In het vierde leerjaar mochten we een platenhoes ontwerpen. Enige creatieve voorbeelden werden ons ontzegd (had wel cool geweest), maar ik creëerde niettemin een pracht van een collage met Sjef Van Oekelfiguurtjes. Ik verzon ook meteen 10 titels van liedjes. Lekker zot was dat. Een formidabele bevestiging van mijn creativiteit.

In het vijfde leerjaar pruttelde tegen tienen steeds de koffiezet in de klas. Onze juf zorgde dat alle  leerkrachten tegen tienen een kopje troost  ter beschikking hadden. Het koffiezetten werd na een tijd gedelegeerd aan de leerlingen. Op een dag strooide Joeri T. vrolijk wat schuurpoeder (Vim) in de koffie. Mooie daad van rebellie tegen deze ridicule taak of een dwaze krapuulstreek? Geen idee. Ook de gevolgen en de represailles zijn uit mijn geheugen verdwenen. Maar heerlijke anekdote vind ik dat.

In het zesde leerjaar deden we met onze klas  mee aan een wedstrijd. Opdracht was een klaskrant rond het thema ‘werk’. Ik tekende een stripje en interviewde mijn vader. Het artikel kwam op de voorpagina. We behaalden de zevende plaats van heel Vlaanderen en mochten in Brussel  naar de prijsuitreiking die een hele lange saaie zaterdag duurde. Onze burgemeester was er ook, want ze was één van de slechts zeven vrouwelijke burgemeesters. Ja, ook ik was daar trots op. Wat onze prijs was, weet ik niet meer, maar het was wel een goed idee van onze meester.

Maar al bij al hoop ik dat onze leerlingen veel minder moeite zullen hebben om memorabele momenten op te rakelen als ze groot zijn.

Lees hier Kleuterherinneringen





Weetal

6 06 2010

Bekwaam als ik ben in het onthouden van namen en gezichten en het associëren van mensen met anderen mensen en bepaalde gebeurtenissen, had ik het eigenlijk nog tot riooljournalist kunnen schoppen. Ik sla dus ook gebeurtenissen op die de betrokkene misschien als privé of zelfs als vergeten beschouwd.

Zo wist ik van een leerkracht die ik vorig jaar op een studiedag aan de andere kant van het lokaal zag zitten, dat ze in 1998, tijdens een avontuurlijk weekend voor leerkrachten-in-spe, in de Ardennen, tijdens het kajakken, gezeten in een tweepersoonskajak met vooraan haar nooit van haar zijde wijkende vriendje, en in een onsportieve bui om er maar zo snel mogelijk vanaf te zijn, en daarbovenop ook nog eens met weinig zin om te socializen, de hele tijd aan kop kajakkend, niet gehoord hadden waar de finish was en ze dus enkele kilometers te ver tot de conclusie kwamen dat ze niet gewonnen hadden. Tot jolijt van de rest van de groep.

Zo wist ik van een onbekend meisje op café dat ze in de jaren ’80 haar been brak bij een val van de trap in het speelgoedmuseum van Mechelen.

Zo wist ik van een vakbondsafgevaardigde die op het tv-journaal verklaarde waarom er gestaakt werd, dat ze een Winnie the Pooh op haar schouder getatoeëerd had staan.

Zo wist ik van de botte, niet al te verzorgde en lichtjes hersenloze kerel met wie ik enkele jaren geleden op een jeugdraad zat, en die ik ook herkende als bewoner van één van de krottigste huizen van Haaltert, dat hij me in mijn kleutertijd had opgesloten in een toilet.

Zo wist ik van een nieuwslezeres van een regionale zender dat ze zich ooit in een berghok in het jeugdhuis, overgaf aan niet nader te beschrijven praktijken met haar vriendje en een supermarktkarretje.

Zo wist ik van een dikdoenerige zakenman die op televisie de winst van zijn bedrijf toelichtte, dat zijn twee zonen rotverwende etters waren die slecht waren in wiskunde en goed in het omzeilen van de beveiligingen van het internet.

Op het vlak van de minder interessante onthullingen en vooral ter glorie van mijn geheugen:

Bij de bakker stond ik achter een man van wie ik wist dat hij goed kon schaken en door zijn neus sprak. In een schoenenwinkel had ik een andere klant kunnen confronteren met de herinnering dat hij zijn onderbroeken vroeger steeds véél te hoog optrok.  In de trein zag ik een dame wiens echtgenoot zijn schrift in de wc liet vallen in de lagere school. Eindeloos  (en steeds minder interessant) zal uiteindelijk de lijst met dirt zijn.

Begin maar allemaal te vrezen voor mijn ooit te verschijnen biografie.





R.I.P: Jim Henson (1936-1990)

17 05 2010

Alweer twintig (!) jaar geleden dat mijn jeugdidool Jim Henson overleed. Onverwacht, véél te vroeg en zoals ik het me herinner zonder de verdiende media-aandacht.

En omdat het zo moeilijk selecteren was, nog maar een onweerstaanbaar clipje, één en al nostalgie:

Lees hier mijn recensie van The Muppet Story.





Anti-Sven (3): De Steigerende Studiemeester

6 02 2010

We zijn al aan de derde aflevering toe van deze reeks, waarin ik terugblik op conflicten uit mijn verleden, ontstaan door mijn drammerige geschrijf. Vandaag staat een studiemeester centraal aan wie in geenszins positieve herinneringen heb.

Toen ik als 13-jarige mijn eerste stappen zette op de middelbare school, werd ik net als velen voor mij en nog heel wat na mij, tijdens de  middagpauze geconfronteerd met de onzinnige discipline van een op hol geslagen studiemeester. Ik heb het hier al eerder over hem gehad. Die feiten zijn van weinig belang. Laat ons zeggen dat de niet meteen mensvriendelijke omgang met de leerlingen, de man niet bepaald geliefd maakte. Maar soit, een jaar later mocht je aan de overkant eten en mocht de heer R. opgaan in een zwavelwolk van herinneringen.

Zo’n 8 jaar later was ik net als de meeste zomers op post als hoofmonitor van de speelpleinwerking in ons dorp. De dochter van meneer R. diende zich daar op een dag aan als monitrice. Ze sloot zich aan bij onze leuke groep en toen enkele dagen ‘ontdekt’ werd wie haar vader was, deed dat er eigenlijk niet zoveel toe. Er werd wat gegrapt en bovendien wist dat meisje zelf wel dat haar vader niet zo populair was. Maar nu waren we allemaal toch al verstandiger en volwassener en de feiten werden zondermeer aanvaard.

De zomer van plezier en samenhorigheid werd afgesloten met een barbecue. Ieder legde 300 frank uit en we kochten een massa eten en drank om er een fijne avond van te maken. Iemand stelde zijn tuin open, een ander ging winkelen en ik ontfermde me over de financiën. Dat verliep niet vlot. Voor de doorsnee monitor was 300 frank al een hele hap uit het budget en we werden nog lang niet uitbetaald. Dus had ik nog hier en daar wat tegoed. Na een week kwam dat zo ongeveer wel in orde. U beseft waar dit verhaal naartoe gaat: uitgerekend de dochter van meneer R. had me nog niet betaald en de laatste werkdag was afgelopen. We woonden niet dicht bij elkaar, er was nog geen mail of gsm en ik moest via gemeenschappelijke vrienden aandringen om alsnog betaald te worden.

Twee maanden later vond er een soort reünie plaats. Ik confronteerde het meisje met haar schuld en sprak mijn ongenoegen uit over de gang van zaken. Ik kreeg enkel een boze blik en daar bleef het bij. Ik achtte mezelf toen bij momenten al heel assertief, op het brallerige af. Mijn 23-jarige ego gevoed door wat ik als sociale successen beschouwde. Ik had intussen zo goed als mijn diploma op zak en was tijdens mijn opleiding erg zelfzeker geworden. Ik vond dus dat ik de zaak op een goede manier afhandelde en was zo verbolgen door het gedrag van ‘dat kind’, dat ik besloot haar ouders een brief te schrijven.

Ik formuleerde beleefd maar wellicht ongenuanceerd wat er gebeurd was – jammer dat ik deze brief niet meer terugvind. Ik vroeg hun begrip dat ik hen nu moest lastigvallen maar na vele pogingen enzovoort. Het was het begin van een turbulente stroom gebeurtenissen die ik niet allemaal even aangenaam vond en die nu eigenlijk het vertellen niet meer waard zijn. Ik kreeg een razende en verontwaardigde brief terug, werd een leugenaar genoemd, er werd familie van me bij betrokken, ik schreef nog eens terug, de man ging zijn professionele boekje te buiten door de zaak op school uit te smeren, hij bracht ook de jeugddienst op de hoogte omdat mijn gedrag een hoofdmonitor onwaardig was, enz. Een heel gedoe dus, ik lag er even wakker van, voelde me wat wankelen op mijn stoute schoenen, maar alles ging voorbij en na enkele maanden kreeg ik via via toch nog de betreffende 300 frank, met het verzoek niet aan die ouders te vertellen dat ik eigenlijk al die tijd wel recht van spreken gehad had. Case closed.

Zou je denken. Een jaar of twee later besloot ik weer te gaan studeren en daarvoor had ik een kopie nodig van mijn middelbareschooldiploma. Op een verloren dinsdag of zo trok ik dus naar mijn oude school, betrad de akelige gangen waar ik gelukkig maar zelden op het matje was geroepen en wendde me tot de eerste de beste die ik aantrof.

Zijn vriendelijke aanwijzing liet mijn bloed ijskoud door mijn aders jagen. Wat ik heel vaag al gevreesd had, bleek dan toch te gaan gebeuren: alsof de school maar één personeelslid had, bleek meneer R. net degene te zijn bij wie ik me diende aan te melden. Ik zou de confrontatie moeten aangaan met iemand die ik op papier en van op afstand flink had tegengesproken. Het was tijd om te tonen dat ik niet alleen uit woorden bestond.  Met loden schoenen en koud zweet in mijn handen, stapte ik de trap op. Voor de deur zamelde ik al mijn moed in, slikte een bolletje van angst door dat in mijn keel stak , haalde mijn meest zelfzekere blik boven en klopte aan.

Alsof hij zijn hele leven op dit moment gewacht had, keek meneer R. me aan toen ik in zijn deurgat verscheen, met zijn typische nijdige blik die  van mij meteen weer een 13-jarige jongetje maakte. Mijn naam was hem al bekend nog voor ik me voorgesteld had. Hij wist het gewoon. Instantly. We doorliepen razendsnel het beleefde protocol waarbij ik stamelde wat ik kwam doen, naar dat moment racend waarbij hij mijn naam zou vragen terwijl we allebei al wisten dat ik het was. Die van die brief. Die van dat geld. Die van dat gedoe met zijn dochter. ‘Ik dacht het direct’ brulde hij nog voor de laatste lettergreep van mijn naam van over mijn lippen gerold was. Het over twee jaar opgespaarde  ongenoegen kwam er in één teug uit. Met of zonder secretaresse in de kamer.  ‘Dat was nogal wat, zeg! Wat gij daar allemaal hebt geschreven! Ge moet nogal durven!’ Intussen  deed hij zijn werk. In archiefkasten zoekend en stempels zettend en zo, fulmineerde hij maar door. Ik kreeg nog eens alles te horen wat hij me al geschreven had en onderging dit schijnbaar stoïcijns. Dat leek me de beste houding, net geen spottende grijns op mijn gezicht. Ik begon me alleen maar sterker te voelen. Wat kon hij me maken? Ik zou sowieso met mijn documenten naar buiten gaan. Ik vond het vooral triest. Twee jaar lang niets beter te doen hebben gehad dan woede opsparen. In bijzijn van collega’s zich zo laten gaan. En vooral volkomen onwetend van de ware afloop van de gebeurtenissen.

Ik bleef uitermate koel. Ik heb maar een ding gezegd en heb gezorgd dat het er zo kalm en nonchalant mogelijk uitkwam: ”Ik denk eigenlijk niet dat u toen goed wist waar u mee bezig was. De waarheid hebt u nooit geweten”. Of iets dergelijks dat lang niet zo dramatisch zal geklonken hebben als het hier te lezen staat, maar dat me wel een triomfantelijk gevoel gaf. Met een echte grijns op mijn gezicht stapte ik het kantoortje uit, hem vriendelijk bedankend en beseffend dat ik zijn frustratie alleen maar groter maakte door de discussie geenszins aan te gaan. Ik vind het nu nog altijd wonderbaarlijk wijs gedrag van mij. Of misschien was ik gewoon een broekschijter.

Om het even, ik vond deze gebeurtenis uiteindelijk memorabel. Het was een stap naar de (toen nog lang niet bereikte) realisatie dat conflicten en discussies op te lossen zijn op een andere manier dan met arrogante brieven – en zeker niet met gebrul en gefoeter. Het deed me ook beseffen dat je altijd met de juiste woorden moet bewapend zijn, voorzien op onverwachte confrontaties met je eigen gedrag en geschrijf. Misschien suggereert u als lezer eerder dat ik beter gewoon mijn mond zou houden? Een reflectie op mijn drang naar meningsuiting en de daarbijhorende conflicten, volgt zeker later nog.

Lees ook:

deel 1: De Fiere Filiaalhouder
deel 2: De Potsierlijke Politici
en binnenkort deel 4: de Zure Zuster





Anti-Sven (2): de Potsierlijke Politici

20 01 2010

Tijd voor deel twee in de serie van mensen die ik vele jaren van bloggen en meningen spuien, tegen de borst heb gestoten. Na de Fiere Filiaalhouder is het de beurt aan

Deel 2: De Potsierlijke Policiti.

In de aanloop van de gemeenteraadsverkiezingen van 2006, verscheen op mijn toen nog veel minder gelezen blog een artikel waarin ik me eens goed liet gaan. Ik had genoeg van het simplistische niveau waarop in Haaltert politiek gevoerd werd, na enkele jaren als lid van een jeugdvereniging geconfronteerd te zijn met besluiteloosheid, gepamper, leugens en simpele onkunde. Ik ergerde me ook dood aan de infantiele manier van campagne voeren. Bovenal zag ik in deze lokale strijd om de macht vooral de mens in al zijn lelijkheid: amateuristisch, hypocriet, machtsbelust, snakkend naar enige erkenning als iets meer dan een simpele boerenkinkel. De vanzelfsprekendheid waarmee de zich zowat onkwetsbaar wanende bingokoning en officieuze burgemeester Willy Michiels de gemeente en zijn slaafse volgelingen naar zijn hand zette, was me er toen zelfs te veel aan. Ik reageerde op de enige manier die ik daar toen voor geschikt vond, zijnde een poging tot sterke satire.

Het artikel vind ik  – al zeg ik het zelf – nog steeds amusant leesvoer. Ik was er destijds ook erg tevreden over. Maar het maakte heel wat los. Zo’n half jaar later schreef ik dan ook een vervolg. In deze terugblik beschreef ik welke reacties en gevolgen er waren op het artikel. Het is nog steeds mijn meest besproken blogstukje en laat ons eerlijk zijn, dat is, misschien heel onbewust, toch ook een beetje waarom we schrijven. Overigens voegde ik kort na het verschijnen van het artikel wel een soort verantwoording toe, waarmee ik hoopte dat de lezers dit toch als iets meer zouden zien dan een uitlachfestijn.

Toen enkele weken na het verschijnen van het artikel de eerste tekenen van beroering duidelijk werden, heb ik het misschien een dag of wat benauwd gehad. Niet voor de gevolgen voor mezelf – wie kon me wat maken? – wel voor mijn familie. Mijn moeder vond het alweer allemaal erg grappig, het is dan ook van haar dat ik mijn bewustzijn voor bekrompenheid en idiotie geërfd heb. Mijn grootouders vonden dat allemaal wel best, al waren ze natuurlijk wel heel erg bevriend met één van de geviseerde personen. Toch zagen zij de bredere context en hebben ze er geen minuut van wakker gelegen. Mijn grootvader wist zo weer wat te vertellen bij pot en pint en is nu zelfs een veel meer ontevreden burger dan ik destijds.

Maar ik had ook mijn familie niet gespaard. Eén van de bespotte gemeenteraadsleden was de broer van mijn vader. Ik heb tijdens het schrijven misschien even geaarzeld, maar de beslissing viel al snel: potsierlijkheid dient aangepakt te worden. Op een dag trof ik  dan wel een geshockeerde grootmoeder aan: ‘Sven, ebde gij op de computer iets geschreven over Nonkel Marc?’ . Dat was even slikken. Mijn oma is een eenvoudige vrouw die haar hele leven doet wat de samenleving dicteert en vindt dat men zich in het leven vooral kalm en onopgemerkt moet houden. Dat uitgangspunt heeft ook mijn vader geërfd. Aan hen uitleggen wat mij drijft en waarom een toevallige bloedband dat niet verhindert, was misschien wel het pijnpunt van dit hele initiatief. Mijn oom zelf, die ik eigenlijk nauwelijks zie, heb ik daarover nooit gesproken. Toen ik hem pas vele maanden later eens tegen het lijf liep, repte hij er met geen woord over. Ik zag daar geen overwinning in hoor, – eerder opluchting zelfs want zo’n grote mond op een blog is toch iets anders dan in werkelijkheid – maar ik vond het ook veelzeggend. Een confrontatie  op volwassen niveau levert vaak empathie en nuancering op, maar misschien werd ik daar te min voor geacht? Stiekem denk ik echter dat hij gewoon een beetje bang van me was. Zou het?

Verder heb ik nadien nooit meer iemand ontmoet die in het artikel vermeld werd. Een beetje onverwacht eigenlijk, al liep deze periode ook wat gelijk met het moment waarop ik Gent als thuishaven koos. Was het dan een soort afscheidsbrief? Toch heb ik nadien nog vaak over de strapatsen van het Haaltertse beleid gerapporteerd op deze blog en ergens ben ik wel altijd gewapend geweest tegen een onverwachte ontmoeting en eventueel bijhorende confrontatie met de geviseerde lieden.

Nu niet meer. Het artikel is nog steeds relevant want er is weinig veranderd, maar voor mij is dit verleden tijd. Ik sta achter wat ik toen schreef, moet zelfs lachen om bepaalde beledigingen, maar vier jaar later vind ik dit allemaal compleet onbelangrijk. Het stelt allemaal zo weinig voor en ik heb het wat te doen met de mensen voor wie de Haaltertse politiek een leefwereld is waarbinnen ze zich geestelijk en sociaal moeten ontwikkelen. Het bestuur van Haaltert symboliseert voor mij nu de ultieme bekrompenheid. Gelukkig ver uit mijn gezichtsveld.

Lees ook: deel 1: De Fiere Filiaalhouder
en deel 3: De Steigerende Studiemeester





Anti-Sven (1): De Fiere Filiaalhouder

15 01 2010

In de loop der jaren heeft de dwingende nood mijn mening te laten horen via blog, lezers- of klachtenbrief me al meer dan één keer een confrontatie opgeleverd met beledigde en boze mensen. Dat heeft me hoogstens eens laten schrikken, heeft me veel geleerd over communiceren en de menselijke kleingeestigheid en was vooral een versterking van mijn overtuigingen, die zich in vurige anekdotiek laten samenvatten waardoor de gebeurtenissen meteen ook gerelativeerd worden. Maar onlangs kwam het besef dat ik al die jaren gebral en gebulder, al een mooi lijstje van rabiate tegenstanders heb. Dat roept om een overzichtje.

Deel 1: De Fiere Filiaalhouder

Toen ik een jaar of 19 was, was een bezoek aan de Haaltertse Cash*Fresh voor mij een ware marteling. De onbeleefdheid en boertigheid van het personeel was al jaren het mikpunt van mijn spot – net als de soms lachwekkende,, volkse praat van de klanten (‘elf uur en nog gene patat geschild!‘). Tot ik er op een dag de humor niet meer van kon inzien en de filiaalhouder een boze brief schreef na wel heel erg geïrriteerd thuisgekomen te zijn van het boodschappen doen.

Ik uitte beleefd maar opdringerig mijn mening over de winkel en de mensen die er werkten. Er was geen service, geen orde, geen beleefdheid, geen deskundigheid. Daar kwam mijn lange brief op neer. Ik stuurde een kopie naar de hoofdzetel van Cash*Fresh, overtuigd als ik was dat men daar helemaal niet op de hoogte was van de prutserijen in hun Haaltertse filiaal.

Dit was mijn brief – die ik na 13 jaar nog op mijn pc bleek te hebben staan. De toon en het taalgebruik zijn niet al te fameus, ik hoop intussen geëvolueerd te zijn, maar u mag gerust meelezen:

Mevrouw, Mijnheer, Mijne Heren,

Toen de Unic van Haaltert Cash*Fresh werd hoopte ik, en velen met mij, dat er eindelijk eens aangenaam zou kunnen gewinkeld worden in Haaltert. Niets is minder waar. Integendeel, het is er nog op verslechterd. Ik wil dan ook de erbarmelijke toestand van Cash*Fresh Haaltert, de winkel waar ik wekelijks wel eens langsga, aanklagen.

Weliswaar is het produktengamma uitgebreid, is de kwaliteit van de producten iets verbeterd, en juich ik de wekelijks promoties en geschenken toe, maar dit wordt allemaal tenietgedaan door andere zaken.

Zopas bracht ik een bezoek aan de winkel.  Het product dat ik wenste te kopen was niet verkrijgbaar.  Tot daar aan toe, het kan voorkomen dat iets is uitverkocht.  Maar het gebeurt voor mijn part wat teveel. En dat is niet het ergste. Blijkt ook dat ik de winkel niet kan verlaten zonder aankopen te doen, want de uitgang wordt mij ontzegd door een automatisch deurtje, en langs de kassa’s kan ik ook niet passeren, of je hebt de ogen van het hele personeel op je rug gericht, want je hebt waarschijnlijk iets gestolen. Dat is allesbehalve klantvriendelijkheid!

Nog meer van die service? Het personeel heeft waarschijnlijk nog nooit van ‘dank u wel’ of alstublieft’ gehoord.  Nergens kom je zulke onbeleefde personeelsleden tegen! En niet alleen lijken ze allemaal hun job tegen hun zin te doen (wat een gezichten zeg!), ze vinden het bovendien nodig te kauwgommen terwijl ze de mensen bedienen, of uitgebreid hun beklag te doen over hun job. Plezierig winkelen is anders! ‘t is niet omdat bejaarden en huisvrouwtjes deze manier van bedienen aangenaam vinden, dat het standaardbediening moet worden! Die “vriendelijk!” uit uw slogan kunt u al vergeten!

Dat er hier sprake is van een zeer incompetent personeelsbeleid, staat vast. U heeft er als filiaalhouder heeft er niet veel kaas van gegeten.  En met elk nieuw personeelslid dat u aanwerft, verslechtert het nog!  Ik zou nog denken dat het een verschrikkelijke job is, maar in andere supermarkten word ik altijd vriendelijk bediend!

Vergeef me de heftige en ongenuanceerde toon van mijn brief, maar ik kom net terug van het boodschappen doen, en er broeit heel wat woede in mij, die ik hier kwijt wil!

Hopende op een reactie,

Enkele dagen later kreeg ik een brief terug van de filiaalhouder van Cash*Fresh. De man ving zijn brief aan met de klacht dat ik nooit thuis te vinden was, want hij was al enkele keren bij me aan de deur geweest om me persoonlijk mijn zaligheid te geven. Want wat wist ik als onnozel studentje van het runnen van een supermarkt? Dat waren niet zijn preciese woorden hoor, maar hij was alleszins duidelijk in zijn wiek geschoten en kon niet verstoppen mij maar een nietig figuur te vinden.

Vervolgens ging hij dieper in op alle aspecten van mijn brief, waarbij hij ook vermeldde dat ik geen datum op mijn brief gezet had. Dat vond ik al behoorlijk naast de kwestie, het kenmerkte voor mij deze man ook als iemand die zijn gelijk desnoods haalde met non-argumenten. Zo noemde hij me ook laagdunkend omdat ik het had over ‘bejaarden en huisvrouwtjes‘.  Al mijn klachten werden weggelachen (‘er is nog nooit iemand moeten overnachten in onze winkel’ repliceerde hij op mijn klacht dat je zonder aankopen maar moeilijk de winkel kunt verlaten) en verder viel vooral zijn toorn op die mijn brief had losgemaakt. Het kwam er allemaal op neer dat hij en enkel hij wist wat hij deed en ik als klant mijn mond moest houden (‘wat weet u over het runnen van een landelijk warenhuis?’). En dat ik zijn personeel beledigd had door hen lelijk te noemen – wat een geheel verkeerde interpretatie was – en het toch wel schandalig was dat ik ook de hoofdzetel op de hoogte had gebracht! Hij ondertekende met zijn naam, en als titel ‘fiere filiaalhouder‘.

Ik stond eerst een halve dag perplex, want eerlijk gezegd had ik helemaal geen reactie verwacht, zelfs al vroeg ik er om. Ik vroeg me af of er nog iets van mijn klacht overeind bleef en of ik niet overdreven had. Mijn moeder moest lachen, vooral met die filiaalhouder, mijn vader keurde mijn drang naar gerechtigheid een beetje af, mijn grootouders waren gegeneerd en ongerust. Later vond ik mijn strijdlust terug. Moet je het normaal vinden dat iemand naar wie je een klachtenbrief stuurt, je je vet komt geven aan je voordeur? Had ik eigenlijk wel iets verkeerd gezegd? Nee! Ik kroop een dag nadien weer in mijn pen.

Beste Meneer *****,

Met evenveel tegenzin, en ondanks dat u deze “zwanenzang” als afgesloten beschouwt, vind ik het toch nodig te reageren op de brief die u in mijn bus deponeerde.

Allereerst vraag ik me af of dit de manier van werken is, wanneer iemand zich beklaagt over uw winkel.  Gaat u bij iedereen op bezoek die te klagen heeft?  Richt u een persoonlijk schrijven tot alle ontevreden klanten?  Ik vermoed van niet, en het feit dat dat nu wel gebeurt, bewijst dat u danig van uw stuk gebracht bent door mijn “woedeaanval”.  Misschien wel begrijpelijk, maar of u staat niet open voor kritiek, of er zijn maar erg weinig mensen die durven klagen of dit was gewoon de druppel die de emmer deed overlopen.  In dat geval moet u de frustratie niet bij mij zoeken.

Een ander vermoeden dat bij mij rees, was dat de arrogante stijl van mijn brief uw bloed deed koken.  Misschien hebben de mogelijke ontevreden klanten zich in het verleden wat bedeesder opgesteld (iemand met een belangrijke functie roept immers ontzag op), maar nochtans, meneer, was deze brief, zij het weliswaar nogal agressief en misschien iets te impulsief van aard, naar mijn mening helemaal niet buitensporig.  Integendeel, dit is de stijl waarop de mondige jongeren tegenwoordig communiceren:  openhartig, direct en assertief.  Als u dat gefrustreerd en epileptisch noemt, dan is dat uw probleem, maar het is de mening van een klant, en die is niet altijd zalvend!

U vindt trouwens dat mijn brief “een zeer incompetente analyse van een omhooggevallen individuutje” is.  Meneer, tegenwoordig kun je geen tijdschrift meer openslaan of programma bekijken, of het gaat over “management” en “personeelsbeleid”.  Bovendien heb ik daar tijdens mijn vorige studie ook al één en ander over opgestoken.  Dat maakt mij verre van een specialist, die pretentie heb ik niet, maar ik loop niet op de wereld met oogkleppen op, dus ik ontwikkelde een kritische geest en een vlotte babbel om mijn mening te kunnen zeggen.

Dat u dan nog veronderstelt dat ik “mijn gal in het rond stamp”, is erg.  In plaats van u en uw zaak te bekritiseren in de plaatselijke frituren zoals dat in het landelijke Haaltert de gewoonte is, of ‘s morgens op de trein, richt ik me nog tenminste tot u persoonlijk, en in eigen naam.  Het helpt u en mij niets vooruit van mijn ontstemming een publieke zaak te maken.  En als u doelt op mijn brief naar de directie:  ik verwachtte eerlijk gezegd geen reactie van u en daarom verwittigde ik ook hen.  Dat ik u hier niet op wees, was ongepast.  Daarvoor toch mijn excuses.

Maar wat me nog het meest verrastte in uw reactie is dat u mij gewoon niet gelooft.  De winkel verlaten zonder boodschappen brengt me als klant wél in een moeilijk parket, uw personeel loopt zeer zeker te kauwgommen, en zij zijn bovendien beslist wèl onvriendelijk en onbehulpzaam.  Over hun uiterlijk heb ik trouwens met geen woord gerept (ik weet niet waar u dat haalt), maar elke mens is mooi als hij vriendelijk is!  De bediening in Cash *Fresh Haaltert is allerminst vriendelijk of bereidwillig, en ik ben niet alleen met die mening!  Maar ja, ik ben maar een ‘studentje’, zoals u het al even laatdunkend als ik kan uitdrukken.

Ik ga nu niet beweren dat u mij nooit meer ziet in Cash*Fresh, Meneer, want ik kan soms gewoon nergens anders terecht, en ik hoop immers aldoor op verbetering, dus laat ons beiden op onze twee oren kunnen slapen zodat we onze tijd allebei aan nuttiger dingen kunnen besteden dan aan het schrijven van reacties.  Dus take it easy!

Met vriendelijke groeten,

Sven De Schutter, Standvastige Student

Het is daarbij gebleven, al heb ik nadien vermoed dat enkele personeelsleden van de betreffende winkel op de hoogte waren van het gebeuren, want ik werd soms opvallend vriendelijk bediend in de winkel, in de daaropvolgende maanden. Maar dat kan maar een gevoel zijn. De man zelf heb ik nooit ontmoet.

U  kan zich voorstellen dat dit voor een 19-jarige zoet smaakt, zo’n overwinning op de burgerlijkheid en kleingeestigheid van mensen die de zin voor relativering kwijt zijn. Dat ik er plezier in had mijn argumenten zo klaar en welklinkend los te laten op papier. De dwaze nasmaak van het laatste woord! Hahaha!

Het anekdotische succes van deze gebeurtenis, kreeg een bitter randje toen de man zich jaren later van het leven beroofde. Over mijn visie daarop, ga ik niet uitwijden, en hou het fijn door daar ook niet naar te verwijzen in eventuele reacties. Deze brief is voor mij nog altijd een soort begin van de manier waarop ik vanaf dat moment in het leven wilde staan: je niet neerleggen bij zaken die niet correct verlopen, een zelfkritische instelling verwachten van iedereen. Een beetje tegen de schenen schoppen, maar niet zonder reden. Later is daar ook het openstaan voor andere visies bijgekomen en uiteraard ook een fatsoenlijkere verwoording van argumenten en klachten. Zoals u in misschien zelf kan vaststellen in deel 2: De Potsierlijke Politici of deel 3: De Steigerende Studiemeester.





Uit de oude doos

8 12 2009

Uit De Jommeskeskrant, woensdag 22/11/1989





Gruwel in het onderwijs

14 04 2009

leerkrachtEén van mijn leerlingen vraagt zich de laatste dagen af in hoeverre ze mij een lieve leerkracht kan noemen. Of ik bv. wel eens medelijden heb met iemand, wou ze weten. De daaropvolgende, kortstondige introspectie, en de bijhorende uitleg dat empathie toch het voornaamste kenmerk van een goeie leerkracht hoort te zijn, riep flarden herinneringen op aan mijn middelbareschooltijd, een periode waarin empathische leerkrachten geheel afwezig bleken te zijn. Ik meen dan ook dat nu, zo’n 15 jaar later, het moment is aangebroken dat ik enkele engerds maar eens onder de neus wrijf welke plaats ze in mijn herinneringen aangenomen hebben.

Nooit meer te verstoten van de eerste plaats in de top der gruwelijkste leerkrachten ooit, is mijn leerkracht wiskunde in mijn derde en laatste jaar Latijnse in het Aalsterse SMI. In september reeds werd mijn gebrek aan wiskundig inzicht hem te moede en met een sardonisch genoegen informeerde hij toen al of de datum van het herexamen al in mijn agenda genoteerd stond. Die prophecy fulfillde zichzelf en ik heb me altijd afgevraagd hoe begaan een leerkracht met zijn leerlingen is als hij hun tekorten vaststelt en daar niets aan doet hoewel dat eigenlijk zijn job is. Toch is het niet dat gebrek aan medeleven dat me koude rillingen bezorgde, maar wel de man zelf, een verachtelijke kouwe kikker wiens neus- en oorharen al voldoende waren om je nachtmerries te bezorgen. Hij keek zijn leerlingen af alsof hij ze liefst ter plekke wou verdelgen, met een traagwerkend gif dan  nog wel, en onderwees zijn vak met het fout soort fanatisme dat ook de nazi’s kenmerkte.

Op de tweede plaats komt de heer L.C., iemand die per ongeluk geschiedenisleerkracht werd nadat zijn proefjes op ratten hem wellicht niet in dankbaarheid werden afgenomen tijdens zijn studies chemie. Ergens mag u gerust veronderstellen dat deze man nog een aangename kant had, maar hij is er gedurende twee jaar zeker niet in geslaagd deze te tonen. Zijn breed geëtaleerde misprijzen en gretige lust om de 13-jarige stumperds die hij diende te onderwijzen, te vernederen, is door de jaren heen als een brandmerk op mijn herinneringen achter gebleven.

Op de derde plaats zou ik maar wat graag één of andere non zetten, overtuigd  als ik blijf (persoonlijk ondervonden!)  dat onder die kappen voornamelijk hellevegen en dragonders zitten. Maar ik heb die nonnen makkelijk kunnen ontwijken – als lesgevers. En dus… moet ik ondanks mijn diepgewortelde veronderstelling dat mijn tienerjaren bekneld werden door de meest diverse sadisten, bij deze echter vaststellen dat geen van al die blaaskaken, omhooggevallen regenten en would-be intellectuelen echt voldoende rot was om dit lijstje te halen – kijk eens aan, ben ik toch nog menslievend aan het worden! – en ik het dus bij twee griezels moet houden. Pseudo-academici en zieligaards die hun autoriteit wilden botvieren in overschot nochtans , maar al bij al kun je ze eerder bespottelijk dan gemeen noemen. Geheel onverantwoord tijdverlies zou hun beschrijving opleveren, beste lezers.

Studiemeester D.R., intussen opgeklommen tot directiehulp of wat dan ook op de reeds vernoemde school,  mag trouwens op zijn beide oren slapen. Zijn diepgewortelde minachting voor tieners en dreigende geblaf iedere middag weer, perfect passend bij zijn meer dan gemene smoelwerk, blijven hier onder een sluier van anonimiteit gehuld. U was géén fijn medemens voor ons, arme studentjes, meneer R. Het effect van het leven onder een Kerkskense radar?





Herinnering aan een leerling (3)

17 02 2009

Zo eens om de paar jaar – en in mijn geval betekent dat toch al één keer in mijn bijna zeven jaar durende onderwijsloopbaan – kom je een kind tegen dat je met verstomming slaat. En niet in positieve zin, helaas. Een leerkracht is ook maar een mens en hoewel empathie echt wel het allerbelangrijkste sleutelwoord is, was er een moment aan het begin van mijn bestaan als leerkracht dat ik een kind echt niet kon vatten. En ook liever niet wou vatten.

Ik begon op deze eenvoudige school, met ongecompliceerde mensen en toestanden. Joris (fictieve naam) viel eerst en vooral op door zijn fysiek. Hij was een jaar ouder dan andere zesdeklassers en ook een stuk groter. Hij was ook niet bepaald slank. Stel u daar absoluut geen stoere, puberende rebel bij voor met humeurwisselingen. Joris was een mak lammetje, door oma in veel te brave, ouderwetse kleren gewurmd. Een bril erbij die hem het uiterlijk van een vijftigjarige gaf. Mensen van buiten de school die om wat voor reden dan ook de klas bezochten, schrokken steeds van Joris’ aanwezigheid. ‘Zit hij op leeftijd?’ klonk het dan steevast. Maar ze bedoelden: wie is dat bejaarde mannetje daar? Joris’ reusachtigheid veroordeelde hem ook tot een levenslang achteraan zitten, want hij blokkeerde steevast iemand’s zicht. Hij werd niet gepest, hij was eerder een curiositeit voor wie hem niet kende. Voor de anderen was hij doorgaans lucht.

Nu was noch Joris lichaamsbouw, noch zijn wat gedateerde voorkomen een echt probleem. De jongen had immers nog wat andere onoverkomelijkheden. Zijn schoolprestaties waren op zijn minst erbarmelijk te noemen. Soit, dat gebeurt nu eenmaal en de theorie van de meervoudige intelligentie was me geheel onbekend. Zorgen voor het welbevinden en stimuleren om zijn best te doen, dat was wat ik deed.

Joris leek daar allemaal positief tegenover te staan. Iedere dag weer leek hij zich voor te nemen ongelooflijk zijn best te willen doen. Vriendelijk was hij, hulpvaardig, schijnbaar zeer actief deelnemend aan de lessen en de meest enthousiaste voornemens makend. Schijnbaar is daarbij een belangrijk woord. Want na een paar weken stelde ik vast dat Joris eigenlijk helemaal niets deed. Hij leek enkel te bestaan uit loze beloften, zelfbedrog en een onwaarschijnlijk onvermogen tot inzicht in zijn eigen kunnen. Huiswerk maakte hij niet of nauwelijks, alles werd vergeten en raakte verloren. Zo vroeg Joris na elke, steevast miserabele toets: ‘En, meester, had ik een goede toets?’. Het leek nooit tot Joris door te dringen dat je daarvoor ook je boek moest open doen en dat zijn prestaties dus eigenlijk ondermaats waren. Een masker, een trauma, zwakzinnig?  

Ik kan aannemen dat u dit allemaal een beetje zielig vind. Dat was het ook, hoor. Het wordt zelfs nog tragischer. Maar iedere dag werd ik geconfronteerd met wat ik op den duur als echte onzin ging beschouwen. Verklaringen en voornemens die allemaal nergens op sloegen. Raszuivere leugens ook, waarvan je je afvroeg of Joris die nu zelf ook geloofde. Wat er ook van zij, ik begon Joris jammer genoeg als een last te beschouwen, o onwetende beginner als ik was. Ik trachtte hem vaak te ontwijken – op de speelplaats kwam Joris graag wat tegen de meester kletsen – en toonde steeds minder interesse in zijn verhalen en vele anekdotes die allemaal nergens op sloegen. Bij momenten negeerde ik Joris zelfs, zo zenuwslopend kon zijn aanwezigheid zijn.

enschedeEen relaas dat regelmatig terugkwam was de beschrijving van een iets waar hij zich in het weekend mee bezig hield: de verbouwing van het huis van de oma van zijn vriend. Met weinig precisie beschreef Joris dan de installatie van een badkamer of het isoleren van een dak. Waar we een lichtpuntje begonnen te vermoeden – de jongen moest iéts met zijn toekomst doen – bleek echter niets vatbaar te zitten. De verhalen werden immers absurder en je kon op den duur met zekerheid zeggen dat er niets van waar was. Toen gebeurde in Enschede in Nederland die befaamde vuurwerkramp (dit was in 2000). Joris kwam ’s anderendaags half lachend (hij vergat teleurstelling uit te beelden) melden dat dit toch wel zonde was van al dat werk in dat huis van die oma, want ze woonde toch wel in Enschede zeker, en nu was haar huis ontploft. Ik trachtte me heel serieus te houden.

Collega’s en directie bekeken Joris met een combinatie van katholieke meelevendheid en routineuze afschuw. Joris liep al jaren en jaren rond op school en iedereen zag intussen de hopeloosheid van deze jongen in. Een diagnose leek er nooit gesteld te zijn, iets wat me nu (in mijn school) onvoorstelbaar lijkt. De ouders zag ik nooit. Geen oudercontacten, geen boodschappen. Ik vernam wel dat Joris’ moeder niet meer aanwezig was in het gezin, ze had hen verlaten. Er waren de vader, enkele oudere broers en zussen en een oma. Ik maakte me wijs dat er dan gelukkig toch heel wat mensen waren die voor Joris konden zorgen, zelfs al toonden ze geen enkele interesse in zijn schoolprestaties. Tot Joris zijn plechtige communie deed. Er was een herinneringsprentje voor de leerkracht dat me meteen aan een rouwkaartje deed denken. Het trots overhandigde, oubollige ding en de foto’s van het feest die ik te zien kreeg, sloegen me enigszins met verstomming. Ik zag een handvol familieleden plichtmatig aan tafel zitten rond een taart, mensen bij wie de tijd stil stond en in wiens doffe blikken geen sprankel leven zat. Hoe kon ik denken dat in die omgeving van enige ‘zorg’ sprake was? Een afgestompte familie waar knelpunten onbespreekbaar waren.

Ik heb op veel momenten geklaagd over en gelachen om de , tja… idiotie die Joris vaak etaleerde. Zonder de onderliggende tragiek te negeren hoor, ik had het met hem te doen, maar ik was alle objectiviteit al lang kwijt na maandenlang geconfronteerd te zijn met de beschadigingen die dit kind ergens in zijn leven had opgelopen. Ik was ook nog erg jong en had lang niet het inzicht in wat het betekent een opvoeder te zijn. Toch knaagt het niet nu, daar moet ik eerlijk in zijn. Ik was wie ik toen was en anderen, misschien wel in de eerste plaats de vader van Joris, hadden betrokkenheid moeten tonen en initiatief nemen. De context is anderzijds nooit helder geweest en dus is een correct oordeel vormen over de hele situatie al even moeilijk, zowel door mezelf als door u, de lezer van dit stukje.

Joris is intussen 21. Hij behaalde geen diploma van het lager onderwijs en zal dus naar het beroepsonderwijs gegaan zijn. Ik stel me daar zeker geen dramatisch bestaan bij voor: intelligentie en geluk of maatschappelijke aanvaarding staan los van elkaar. En er zal toch wel een zeker inzicht gekomen zijn naar inzet en zelfkritiek? Maar dat maakt niet weg dat Joris er een jeugd als een soort schertsfiguur heeft opzitten. Ik kijk daar, zoals al blijkt, eerder neutraal op terug, maar niettemin heeft Joris een prominente plaats in mijn geheugen gekregen.

Lees ook de andere  herinneringen