We zijn al aan de derde aflevering toe van deze reeks, waarin ik terugblik op conflicten uit mijn verleden, ontstaan door mijn drammerige geschrijf. Vandaag staat een studiemeester centraal aan wie in geenszins positieve herinneringen heb.
Toen ik als 13-jarige mijn eerste stappen zette op de middelbare school, werd ik net als velen voor mij en nog heel wat na mij, tijdens de middagpauze geconfronteerd met de onzinnige discipline van een op hol geslagen studiemeester. Ik heb het hier al eerder over hem gehad. Die feiten zijn van weinig belang. Laat ons zeggen dat de niet meteen mensvriendelijke omgang met de leerlingen, de man niet bepaald geliefd maakte. Maar soit, een jaar later mocht je aan de overkant eten en mocht de heer R. opgaan in een zwavelwolk van herinneringen.
Zo’n 8 jaar later was ik net als de meeste zomers op post als hoofmonitor van de speelpleinwerking in ons dorp. De dochter van meneer R. diende zich daar op een dag aan als monitrice. Ze sloot zich aan bij onze leuke groep en toen enkele dagen ‘ontdekt’ werd wie haar vader was, deed dat er eigenlijk niet zoveel toe. Er werd wat gegrapt en bovendien wist dat meisje zelf wel dat haar vader niet zo populair was. Maar nu waren we allemaal toch al verstandiger en volwassener en de feiten werden zondermeer aanvaard.
De zomer van plezier en samenhorigheid werd afgesloten met een barbecue. Ieder legde 300 frank uit en we kochten een massa eten en drank om er een fijne avond van te maken. Iemand stelde zijn tuin open, een ander ging winkelen en ik ontfermde me over de financiën. Dat verliep niet vlot. Voor de doorsnee monitor was 300 frank al een hele hap uit het budget en we werden nog lang niet uitbetaald. Dus had ik nog hier en daar wat tegoed. Na een week kwam dat zo ongeveer wel in orde. U beseft waar dit verhaal naartoe gaat: uitgerekend de dochter van meneer R. had me nog niet betaald en de laatste werkdag was afgelopen. We woonden niet dicht bij elkaar, er was nog geen mail of gsm en ik moest via gemeenschappelijke vrienden aandringen om alsnog betaald te worden.
Twee maanden later vond er een soort reünie plaats. Ik confronteerde het meisje met haar schuld en sprak mijn ongenoegen uit over de gang van zaken. Ik kreeg enkel een boze blik en daar bleef het bij. Ik achtte mezelf toen bij momenten al heel assertief, op het brallerige af. Mijn 23-jarige ego gevoed door wat ik als sociale successen beschouwde. Ik had intussen zo goed als mijn diploma op zak en was tijdens mijn opleiding erg zelfzeker geworden. Ik vond dus dat ik de zaak op een goede manier afhandelde en was zo verbolgen door het gedrag van ‘dat kind’, dat ik besloot haar ouders een brief te schrijven.
Ik formuleerde beleefd maar wellicht ongenuanceerd wat er gebeurd was – jammer dat ik deze brief niet meer terugvind. Ik vroeg hun begrip dat ik hen nu moest lastigvallen maar na vele pogingen enzovoort. Het was het begin van een turbulente stroom gebeurtenissen die ik niet allemaal even aangenaam vond en die nu eigenlijk het vertellen niet meer waard zijn. Ik kreeg een razende en verontwaardigde brief terug, werd een leugenaar genoemd, er werd familie van me bij betrokken, ik schreef nog eens terug, de man ging zijn professionele boekje te buiten door de zaak op school uit te smeren, hij bracht ook de jeugddienst op de hoogte omdat mijn gedrag een hoofdmonitor onwaardig was, enz. Een heel gedoe dus, ik lag er even wakker van, voelde me wat wankelen op mijn stoute schoenen, maar alles ging voorbij en na enkele maanden kreeg ik via via toch nog de betreffende 300 frank, met het verzoek niet aan die ouders te vertellen dat ik eigenlijk al die tijd wel recht van spreken gehad had. Case closed.
Zou je denken. Een jaar of twee later besloot ik weer te gaan studeren en daarvoor had ik een kopie nodig van mijn middelbareschooldiploma. Op een verloren dinsdag of zo trok ik dus naar mijn oude school, betrad de akelige gangen waar ik gelukkig maar zelden op het matje was geroepen en wendde me tot de eerste de beste die ik aantrof.
Zijn vriendelijke aanwijzing liet mijn bloed ijskoud door mijn aders jagen. Wat ik heel vaag al gevreesd had, bleek dan toch te gaan gebeuren: alsof de school maar één personeelslid had, bleek meneer R. net degene te zijn bij wie ik me diende aan te melden. Ik zou de confrontatie moeten aangaan met iemand die ik op papier en van op afstand flink had tegengesproken. Het was tijd om te tonen dat ik niet alleen uit woorden bestond. Met loden schoenen en koud zweet in mijn handen, stapte ik de trap op. Voor de deur zamelde ik al mijn moed in, slikte een bolletje van angst door dat in mijn keel stak , haalde mijn meest zelfzekere blik boven en klopte aan.
Alsof hij zijn hele leven op dit moment gewacht had, keek meneer R. me aan toen ik in zijn deurgat verscheen, met zijn typische nijdige blik die van mij meteen weer een 13-jarige jongetje maakte. Mijn naam was hem al bekend nog voor ik me voorgesteld had. Hij wist het gewoon. Instantly. We doorliepen razendsnel het beleefde protocol waarbij ik stamelde wat ik kwam doen, naar dat moment racend waarbij hij mijn naam zou vragen terwijl we allebei al wisten dat ik het was. Die van die brief. Die van dat geld. Die van dat gedoe met zijn dochter. ‘Ik dacht het direct’ brulde hij nog voor de laatste lettergreep van mijn naam van over mijn lippen gerold was. Het over twee jaar opgespaarde ongenoegen kwam er in één teug uit. Met of zonder secretaresse in de kamer. ‘Dat was nogal wat, zeg! Wat gij daar allemaal hebt geschreven! Ge moet nogal durven!’ Intussen deed hij zijn werk. In archiefkasten zoekend en stempels zettend en zo, fulmineerde hij maar door. Ik kreeg nog eens alles te horen wat hij me al geschreven had en onderging dit schijnbaar stoïcijns. Dat leek me de beste houding, net geen spottende grijns op mijn gezicht. Ik begon me alleen maar sterker te voelen. Wat kon hij me maken? Ik zou sowieso met mijn documenten naar buiten gaan. Ik vond het vooral triest. Twee jaar lang niets beter te doen hebben gehad dan woede opsparen. In bijzijn van collega’s zich zo laten gaan. En vooral volkomen onwetend van de ware afloop van de gebeurtenissen.
Ik bleef uitermate koel. Ik heb maar een ding gezegd en heb gezorgd dat het er zo kalm en nonchalant mogelijk uitkwam: ”Ik denk eigenlijk niet dat u toen goed wist waar u mee bezig was. De waarheid hebt u nooit geweten”. Of iets dergelijks dat lang niet zo dramatisch zal geklonken hebben als het hier te lezen staat, maar dat me wel een triomfantelijk gevoel gaf. Met een echte grijns op mijn gezicht stapte ik het kantoortje uit, hem vriendelijk bedankend en beseffend dat ik zijn frustratie alleen maar groter maakte door de discussie geenszins aan te gaan. Ik vind het nu nog altijd wonderbaarlijk wijs gedrag van mij. Of misschien was ik gewoon een broekschijter.
Om het even, ik vond deze gebeurtenis uiteindelijk memorabel. Het was een stap naar de (toen nog lang niet bereikte) realisatie dat conflicten en discussies op te lossen zijn op een andere manier dan met arrogante brieven – en zeker niet met gebrul en gefoeter. Het deed me ook beseffen dat je altijd met de juiste woorden moet bewapend zijn, voorzien op onverwachte confrontaties met je eigen gedrag en geschrijf. Misschien suggereert u als lezer eerder dat ik beter gewoon mijn mond zou houden? Een reflectie op mijn drang naar meningsuiting en de daarbijhorende conflicten, volgt zeker later nog.
Lees ook:
deel 1: De Fiere Filiaalhouder
deel 2: De Potsierlijke Politici
en binnenkort deel 4: de Zure Zuster