Het spruitige spreekwoord (6)

18 05 2013

Mijn collega Caroline blijft onbewust heel creatief met uitdrukkingen omspringen.

Onlangs opende ze een verrassende brief: ‘Ik sloeg bont en blauw uit toen ik dat las!’

Lees hier meer van haar versprakingen.





Qué (11)

13 01 2013

Het is bijzonder lang geleden dat ik nog eens wat verzamelde taalflaters op u losliet. Ik kijk dan ook opmerkelijk minder dan vroeger naar slechte tv-programma’s waarin de kans op misversprekingen altijd wat groter is. Het voorbije jaar bijeengescharreld:

Eva Daeleman was verheugd. ‘Er is alweer een nieuwe Vlaamse film uit de grond geschoten!

Laurette Onkelinx beloofde in haar beste Nederlands dat ‘de vaccijnen gratis zullen zijn‘.

In Man Bijt Hond lichtte iemand haar eigen creativiteit toe: ‘En zo zijn we gaan brainwashen tot we een goede naam vonden.’

Er werd ook iemand opgevoerd die fungeerde als ‘aanspreekbuis‘.

Tenslotte omschreef iemand haar huisdier als een ‘meer dan gemiddelde hond‘.

Meer versprakingen hier.





Beu Ten Adem

4 11 2012

“Ze dropt het zout in de wonde van mijn dorst”

Mogelijk vindt u dit een fascinerende zin, een stukje wonderbaarlijk creatief taalgebruik, een snede pure poëzie. Dat mag. Ik vind er niets aan. Ik ben dan wel een woordliefhebber, maar ook een poëziebarbaar. Dit soort zinnen doet me niets. Ik vind het hermetisch, gezocht, betekenisloos gezwam. Maar men mag me gerust tegenspreken.

Het was ook niet precies wat de DOKvrienden voor ogen hadden, toen ze zich op zomaar een zondagnamiddag rond de DOK-stoof schaarden om er met taart en koffie de verjaardag van Els en Karlien te vieren. Na zo’n uurtje dienden we het gekeuvel te onderbreken. Ten Adem zou een optreden brengen. Muziek, performance, poëzie. Het verstoorde ons gezellig onderelkaartje, maar daar zouden we geen punt van maken. We bevonden ons in de DOKkantine en daar wordt zo nu en dan wel meer geserveerd dan enkel taart en koffie. Ongevraagd wat cultuur opsnuiven dus, we zouden dat wel een uurtje uitzitten.

De woordkunstenaar van de betreffende groep leek echter niet meteen bereid ons evenveel krediet te geven. Zijn lichaamstaal sprak al na een nummer of twee boekdelen: dat feestje, daar rechts naast het podium, stond de serene en vooral stille sfeer die hij betrachtte in de weg. Ik bekeek het toevallig even van een afstandje. Er werd in het gezelschap nu en dan wat gefluisterd en stiekem gegniffeld om de nogal hoogdravende prutpraat, maar dat leek me tot het te verwachten geroezemoes te beperken in dit soort situaties. Bij een optreden in een kantine kan je geen schouwburgsfeer verwachten. Je aanvaardt maar beter dat sommige toeschouwers slechts toevallig aanwezig zijn. Daar ga je dan maar professioneel mee om, tot je ooit eens in het soort zaal of theater terechtkomt waar je momenteel al denkt recht op te hebben.

Maar woordvoerder Bardthesque leek vastbesloten zijn plek in het universum én meer op te eisen. Hij liet tussen de nummers door wat schampere kritiek sluimeren op de cultuurbarbaren die dachten hun feestje te kunnen voortzetten. Op een bepaald moment werd de microfoon nadrukkelijk verplaatst en kreeg het feestgezelschap – dat zich nog altijd opmerkelijk rustig hield – enkel nog de rug te zien van de brabbelaar. Met een weinig subtiel handgebaar en een duidelijk minachtende boodschap was voor hem de kous af. Hij zou zijn grote woorden enkel nog richten tot de rest van het publiek, een man of tien waaronder wellicht een tante of twee, een zus en de technicus.

Ik was – ondanks mijn verstoorde zondagsrust – vastbesloten dit beleefd en verdraagzaam uit te zitten. Ik hou van taal, wie weet viel er toch hier en daar een rake gedachte op in dit met bravoure gebrachte gekakel over keuken en krachtvoer. Maar zelfs mijn meest bereidwillige hersencel slaagde er niet in bij de les te blijven. De door Bruno Vandenberghe en Topo Copy ontworpen wandkunst achter het podium bleek honderd keer interessanter. Ik had dus nog meer moeite met de sterallures van de artiest.

Neutraal bekeken kan je zeggen dat er een ongelukkige samenval van activiteiten plaatsvond. Ik zou daarbij bereid zijn voor beide partijen begrip te tonen, maar de arrogantie en onverdraagzaamheid waarmee dit door de Ten Ademfrontman aangepakt werd, was, zoals u merkt,  bloggenswaardig en bepalend.

Ten Adem noemt zichzelf obscuur. Ik ben geneigd hen vanaf vandaag nog wat anders te noemen, maar ik hou dat maar voor mezelf. Of ik verwerk het in stukje poëzie…





Daar wou ik niet van

25 10 2012

Op mijn computer trof ik onlangs een lezersbrief aan die ik naar Humo stuurde, in mei 2001, toen ik nog tomeloos bralde. De brief werd ook gepubliceerd. Ik stel vast dat ik na al die jaren best nog achter de boodschap sta. Al zou ik nu trachten aanzienlijk minder uitroeptekens te gebruiken.

Dat de laatste jaren geen mens op televisie nog moeite doet om nog correct , of nog maar simpelweg Nederlands te spreken, is iets waar ik me allang aan erger.  Jan met de pet moet ondertiteld worden, en presentatoren verwarren spontaniteit met dialect spreken.  En het moet vooral allemaal heel simpel.  Geen zinnen van meer dan 12-13 woorden in het VTM-nieuws en liedjesteksten à la K3, op het taalniveau van een 2-jarige.  Mijn ergernis kende een nieuw hoogtepunt tijdens het bekijken van ‘De Zevende Dag’, op zondag 13 mei.  Wanneer VU-ondervoorzitter Geert Lambert antwoordt op een vraag met ‘Daar heb ik geen affiniteit mee’, roept hij ergernis op bij Sigfried Bracke.  Die corrigeert hem als volgt:  ‘De gewone mens zegt ‘Daar wil ik niet van!’, en Meneer Lambert herhaalt gedwee.  Ja, sinds Meneer Bracke de ‘Wablieft’-prijs voor helder taalgebruik ontving, voert hij nog heviger strijd met de ‘moeilijke woorden’ van vele politici.  Nochtans, Meneer Bracke, vraag ik me af wat er mis was met het antwoord van Meneer Lambert.  Ik ben vrij zeker dat  vele ‘gewone mensen’, en zeker de Zevende Dag-fans hem  begrepen hebben!  En wie niet begrijpt wat ‘affiniteit’ betekent, moet maar wat meer moeite  doen! Televisie mag nog leerzaam zijn, hoor!  Ik acht mezelf absoluut geen intellectueel of zo, en maak zeker ook deel uit ‘van het gewone volk’, maar ik heb totaal geen moeite met dit soort woorden.  Integendeel!  Ik meen dat je alleen maar je eigen woordenschat kunt uitbreiden door af en toe eens een woord op te vangen dat niet tot ons dagelijks taaltje behoort.  Ik begrijp dan ook niet waarom u het allemaal zo graag simpel houdt!  Hoe beperkter het woordaanbod in de media, hoe simpeler het publiek wordt!  Ik ben nu 23 jaar en mijn taalpassie werd juist gestimuleerd door vaak geconfronteerd te worden met wat ‘moeilijkere woorden’.  Leest u bv. het HUMO-interview met Fred Brouwes en Geert Van Istendael bv. maar eens (HUMO nr3166)!  De welbespraaktheid van die twee heren is uitermate genietbaar!  Van uw kleutertaal krijg ik de kriebels!  Televisie is al oppervlakkig genoeg de laatste jaren!  Verlaag uzelf toch niet tot een niveau dat een goed journalist als u onwaardig is!  En mag ik trouwens opmerken dat ‘Daar wil ik niet van’ ook niet echt helder taalgebruik te noemen valt?

 Sven De Schutter

14-05-2001





Het Spruitige Spreekwoord (5)

2 06 2012

Afgelopen week concludeerde collega Caroline tevreden dat ‘alles op rijtjes loopt’.

Het kanariekoppel in haar klas heeft een jong. Na observatie stelde Caroline vast dat ‘de mama voedsel vergadert in haar bek’. Het West-Vlaamse vergoaren is dan ook een multi-inzetbaar werkwoord.

Mijn collega Caroline is gelukkig altijd de eerste om met haar eigen versprakingen te lachen.

Lees ook:

Het spruitige spreekwoord (1)
Het spruitige spreekwoord (2)
Het spruitige spreekwoord (3)
Het spruitige spreekwoord (4)





Niet weerhouden

29 04 2012

In Canvascollectie krijgen heel wat kunstenaars, would-be-kunstenaars en pseudo-kunstenaars te horen dat ze ‘niet weerhouden’ worden. Dat blijkt jammer voor hen te zijn, terwijl ze eigenlijk verheugd mogen dromen van roem en rijkdom. ‘Iets weerhouden’ betekent immers ‘tegenhouden of beletten’. De kunstwerken of knutselarijen die dus ‘niet weerhouden’ zijn, worden dus eigenlijk ‘niet tegengehouden’ en zijn dus in feite wél geselecteerd.

Deze hardnekkige taalfout blijkt niet te bannen uit ons taalgebruik. In 1992 of ergens daaromtrent kreeg ik van VTM te horen dat ik ‘niet weerhouden’ was om deel te nemen aan De Vraag van 1 Miljoen. Ik vond dat een verwarrend bericht en las de brief keer op keer na. Het was me duidelijk dat er geen miljoen te rapen viel, maar waarom maakte men mij dat duidelijk met een uitdrukking die precies het omgekeerde betekent? Ik zocht dit op om zeker te zijn en sindsdien is dit één van die taalfouten die me nooit ontgaan.

De juryleden van de Canvascollectie lijken me intelligente mensen. Dat betekent niet dat ze geen taalfouten mogen maken. Maar de uitdrukking ‘niet weerhouden’ is zo’n vastgeroeste fout die ik vooral associeer met mensen die niet gewend zijn zich in standaardtaal uit te drukken en dan maar hun toevlucht nemen tot dooddoeners en clichés. Het soort mensen dat ook ‘daar’ zegt als ze ‘aangezien” bedoelen of zijn familienaam voor de voornaam zet. Mijn naam is Vanderborght Roger en daar ik op het ministerie tewerkgesteld ben, ben ik woonachtig te Moorslede. U weet wel.

Lieden die een plaats in de jury van Canvascollectie krijgen, zouden belezen, kritische, welbespraakte mensen horen te zijn. En daarvan verwacht ik dat ze het woord ‘weerhouden’, in welke betekenis dan ook, naar het rijk der vergeten woorden verbannen.





Over peperkoek en poëzie

26 01 2012

Iemand besloot dat het afgelopen donderdag gedichtendag was. Ik had daar geen nood aan, gezien mijn beperkte vermogen om poëzie te begrijpen of ervan te genieten. Als leerkracht kun je daar echter niet zomaar omheen. Je kunt niet altijd alleen doen wat je zelf interesseert of wat het makkelijkst is. Dus besloot ik in de klas aan het dichten te slaan, met de kinderen.

Dat deed ik nu ook weer niet tegen mijn zin. Drie jaar geleden deed ik ook een gedichtenproject, en dat had prachtige resultaten opgeleverd. Ik heb dan misschien niet veel voeling met poëzie, taal is wel mijn ding en het lukt me vaak aardig om kinderen verder te brengen dan ze zelf zouden verwacht hebben. Het is in de eerste plaats dan ook een kunst om kinderen er zin in te doen krijgen. Dat doe je niet door blaadjes papier uit te delen met de opdracht ‘nu gaan we eens een gedicht schrijven’. Ik had me dus serieus voorbereid, met dank aan mijn Nederlandse inspiratiebron en motivator Jeroen Tans, bood eerst heel wat prachtige kinderpoëzie aan en in de namiddag zat de hele klas met een niet te temperen enthousiasme te schrijven en te experimenteren. Die paar kinderen die aanvankelijk protesteerden, raakten al snel eveneens verkocht. Om kwart over vier- toen de school dus al drie kwartier uit was – zaten nog zes kinderen verder te werken, weigerend naar huis te gaan. Zo’n dagen zou je als leerkracht meer moeten beleven.

Resultaten zijn er nog niet, maar het gaat ook dit keer de goede kant op. Het deed me echter stilstaan bij mijn eigen houding tegenover poëzie. Ik word er niet echt warm van, maar het laat me nu ook niet echt koud. Ik lees geen gedichtenbundels, maar kom soms poëtische zaken tegen die me wel treffen.

Nochtans heeft poëzie op minstens één belangrijk moment in mijn leven een grote rol gespeeld.

Toen ik in 1995 besloot leerkracht te worden (dat had ik eigenlijk al tien jaar eerder beslist), bezocht ik enkele opendeurdagen van leerkrachtenopleidingen. Eerst naar het dichtstbijzijnde Gijzegem (nu KaHo Sint-Lieven in Aalst), waar ik me terug in de tijd waande. Een halve pastoor en een non of twee ontvingen ons zonder merkbaar genoegen in hun gewelven en beschreven vervolgens hoe ze van enthousiaste jongeren op drie jaar tijd grijze muizen en klassieke leerkrachten zouden maken. Ik was – nog niet eens 18 – toen lang niet zo kritisch of anti-autoritair ingesteld en hoewel ik geen klik voelde met de school, zag ik me er de komende jaren al knutselwerkjes en stelopdrachten verzinnen in de grote grijsheid van dit nadrukkelijk christelijke universum. Gelukkig had mijn moeder een nonnentrauma en stelde ze resoluut dat ik hier echt niet naar school wilde, toch?

Ah neen dus. Dus trokken we naar Brussel, waar ik enkel de Nieuwstraat en de Kinepolis kende, maar waar dus ook een lerarenopleiding was, de KHB (Katholieke Hogeschool Brussel, voorheen Sint-Thomas, nadien Ehsal en nog van alles, nu HUB). De school lag niet ver van het Zuidstation en de Marollen, de bruisende maar kleinschalige Campus Nieuwland, in een wat grauwe buurt. De sfeer voelde meteen anders. Je mocht er de leerkrachten met de voornaam aanspreken en je werd als student veel volwassener behandeld dan in het bevoogdende en rechtlijnige Sint-Lieven. Een uit de hand gelopen kruising van een geitewollensokkenkampvuur en een bonte avond van de scouts, zou mijn moeder het dan weer vier jaar later cynisch beschrijven.

Een enthousiaste tweedejaars leidde ons rond. De cursussen en werkstukken die er ter aanschouwing uitgestald lagen, maakten indruk. Dit leek nu ook weer niet zo gemakkelijk. Je moest studeren. En creatief zijn en zo. Dat was toch wat anders dan leiding geven in de KSA. Dat de organisatoren van de opendeurdag enkel de allerbeste werkjes etaleerden, kwam niet in me op. Ik kreeg al koudwatervrees. Naar Brussel en zo. En klasgenoten die van verder kwamen dan Erembodegem of Sint-Lievenshoutem…

Als het meisje dat ons rondleidde, representatief stond voor de studenten van die lerarenopleiding, moest ik misschien zelfs twijfelen of ik me er ooit thuis zou voelen. Ze was wat artistiekerig, zelfverzekerd, matuur, sprak met een Brabantse r, … Het feit dat ik me haar nu, 17 jaar later bijna, nog herinner, is veelzeggend. Ook de andere studenten die aanwezig waren, straalden een zelfvertrouwen en wereldse attitude uit die ik toch vond contrasteren met mijn provinciale schaamte.

Mijn moeder was al veel enthousiaster en overtuigde me zonder veel woorden dat dit misschien wel was wat ik nodig had. Wat verbreding van mijn wereld, vrienden vinden die geen combat shoes droegen of zeven curryworsten eten als een avondje cultuur zagen. Ik besefte dat ik die grote stap wel moest zetten.

Het is nog altijd de beste beslissing uit mijn leven geweest. De vier daaropvolgende jaren zijn in mijn geheugen samengekoekt tot één grote herinnering vol vreugdemomenten en vriendschappen maar vooral aan het feit dat je je eigen grenzen verlegde en echt gevormd werd – jezelf mocht vormen zelfs. Als leerkracht-in-wording maar eigenlijk ook als mens, want daar zat de grote kracht van de school wel. De werkstress, de zenuwen tijdens stages en de buizen, vergeet ik nu even (want die vier jaar waar ik het over had mochten er eigenlijk maar drie zijn, maar het dubbelen van het eerste jaar heeft alles eigenlijk alleen maar mooier gemaakt).

Ik kan nog véél meer vertellen over die vier memorabele jaren, maar dat is voer voor later. Ik keer even terug naar die opendeurdag en die poëzie. Onze gids maakte ons attent op een gedicht dat in één van de lokalen hing te schitteren. Het was een kindergedicht, geschreven door één van de studenten, voor de kinderpoëziewedstrijd die de school om de paar jaar organiseerde, de Peperkoeken Pen. Ik durfde het amper lezen, uit schrik nog meer  geconfronteerd te worden met vaardigheden die ver buiten mijn kunnen lagen. De winnaar van de Peperkoeken Pen moest wel een uitstekend student zijn, een primus zoals je die alleen in romans tegenkomt die zich in de studentenwereld afspelen.

Half september begon de opleiding. In het lokaal waar we die eerste dag samenkwamen, viel opnieuw dat winnende gedicht op. Meteen een herinnering aan de hoge eisen die de opleiding leek te willen stellen. Niet alleen negeerde ik het gedicht omdat poëzie me weinig zei, vooral omdat ik moedeloos zou worden van het schrikbeeld dat ik slechts die middelmatige onderwijzer zou worden die hoop en al een leuk rijmpje kon bedenken dat anderhalve kleuter deed glimlachen.

De jaren gingen voorbij, zoals gezegd vol intense belevingen en inspirerende leermomenten. De Peperkoeken Pen kwam niet meer ter sprake. De bezieler ervan, docent Nederlands Marc Stevens, lag me ook niet. Zijn lessen waren formidabel en zelfs nu nog denk ik terug aan bepaalde verhelderende opvattingen die hij ons aanbracht. Maar ik kon het op persoonlijk vlak veel minder met hem vinden. Ik had de indruk dat hij mij misschien helemaal geen geschikte student vond, ik verdacht hem dan weer van scoringsdrang bij de studenten. De drie daaropvolgende jaren had ik echter geen les meer van hem, waardoor me vooral bijbleef dat hij zo’n stimulerende lessen gaf en vol ideeën zat om taal voor kinderen aantrekkelijk en levensecht te maken.

En toen was de Peperkoeken Pen er weer, in mijn afstudeerjaar. Ik voelde me niet aangesproken. Medestudenten zoals Vincent, voor wie het leven één groot gedicht was, of Celine, de ultieme zelfpromotor die Marc vast zo geweldig vond, zouden zich vast met veel enthousiasme op de wedstrijd gooien. Dat was een nuchtere veronderstelling hoor, zonder verbittering. Zoals ik mensen zie deelnemen aan wielerwedstrijden of hotdog-eet-marathons: veel succes gewenst, maar ik bemoei me er niet mee.

Wat dan uiteindelijk de aanleiding gegeven heeft, weet ik niet meer, maar ik besloot uiteindelijk om ook mijn kans te wagen voor de wedstrijd. Misschien omdat ik taalonderwijs zo leuk was beginnen vinden, of omdat ik altijd al graag verhaaltjes en rijmpjes had bedacht? Omdat ik mezelf wou uitdagen? De wedstrijd streefde wel een zeker niveau na (zoals je hier kunt lezen: geen rijmelarij, maar het trachten te vatten van de zieleroerselen van kinderen), en ik moet op dat moment toch gedacht hebben een kans te maken.

Ik produceerde thuis aan mijn bureautje twee gedichten. Het ene ging over voornamen en hoe het als kind moet zijn als je een voornaam hebt die anderen in het belachelijke trekken. Het andere was luchtiger en ging over het winnen van de lotto, denk ik (tijd om ze nog eens na te lezen, als ik ze kan terugvinden). In een voor mij atypische bui, besloot ik niemand te vertellen dat ik deelnam aan de wedstrijd. Vincent deed mee natuurlijk, en nog enkele andere vrienden voor wie het volkomen vanzelfsprekend was.

Je mocht je gedicht anoniem inzenden. Zo kon je zeker zijn dat de jury, bestaande uit docenten, volkomen neutraal oordeelde. In een gesloten omslag verklapte je dan je pseudoniem. Ik moet toch ergens wat wantrouwen in het systeem gehad hebben (misschien toch nog altijd wat bang van Marc?) en zond mijn twee gedichten in onder telkens een ander pseudoniem en in een ander lettertype. Zo zouden eventuele dwarsliggers op mijn prille dichterscarrièr, minder kans hebben om mij uit te sluiten op basis van mijn persoonlijkheid  – ik was ook wat brallerig bij momenten en stond zo irritant graag in de belangstelling. Het was een kleine school waar iedereen elkaar kende.

Na de examens volgde een schoolfuif. Op een bepaald moment zouden daar alle geselecteerde gedichten verspreid worden op een folder, en wat later zou dan de winnaar bekend worden gemaakt. Tot mijn grote verrassing en vreugde trof ik mijn beide gedichten aan onder de genomineerden. Ik kreeg verraste reacties – want waarom had ik niets verteld? Vincent was ook genomineerd en het trof me dat hij ook verrast was. Niet vanwege mijn nominatie, wel om mijn initiatief. Het was zo’n moment waarop je in de reacties van anderen een spiegelbeeld ziet van de persoon die je aan het worden bent. Ik was die Sven geworden die schijnbaar zonder aarzelen een kindergedicht schreef.

Die kleine dingen hebben van die deelname aan de Peperkoeken Pen een onvergetelijke ervaring gemaakt. Ik herinner me vooral dat ik – het klinkt ongeloofwaardig – heel bescheiden reageerde op mijn selectie. Ik, die verder zo vaak te koop liep met wat ik goed kon en dacht goed te kunnen. Ik denk dat dit zo’n situatie was waarbij de overwinning op jezelf de hoogst haalbare eer was. Zoiets bestaat dus echt. Ik was niet eens trots, vond het gewoon fijn dat mijn gedichten tussen een vijftiental andere prachtige gedichten stond van allemaal zeer getalenteerde medestudenten.

Later die avond lazen docenten de gedichten voor. Onder de deelnemers was enige animo wat die voorlezers betrof. Wie jouw gedicht voorlas, was wel degelijk van belang. Een charismaloze docent – zo had onze school er gelukkig niet veel – kon jouw imago als dichter-in-spe meteen verknoeien. Onze pedagoge Frieda, een heel tof mens, bleek mijn gedicht voor te dragen en dat was alleszins een meevaller.

Dat ik die avond uiteindelijk ook effectief met de Peperkoeken Pen aan de haal ging, was nog eens de kers op een overheerlijke taart. Ik zag mezelf terug, zoveel jaar eerder, op die opendeurdag, dat gedicht negerend. Die verhouding tussen die vroegere en die huidige Sven is vrijwel niet te beschrijven. Hoe onbelangrijk verder ook in het geheel der dingen, ik denk niet dat ik later in mijn leven nog iets bereikt heb dat ik voorheen in die mate onmogelijk achtte. Tegenwoordig speel ik op safe en breng ik enkel dingen tot een goed einde waarvan ik zeker ben dat ze succesvol zullen zijn. Maar die Peperkoeken Pen pakken ze me niet meer af, al bestaat ze nog enkel uit een oorkonde. En vind je hier zelfs geen verslag van de wedstrijd uit 1998.

Marc Stevens was er dat jaar niet bij, vandaar wellicht. Eén van zijn ouders was overleden, als ik me dat goed herinner. Enkele dagen later was er nog een afscheidsbarbecue voor alle derdejaars. Marc feliciteerde me toen, en zijn blik leek te willen suggereren dat ik even terecht als onterecht de winnaar was, zo meen ik me dat te herinneren. Omdat hij mijn gedicht misschien wel goed vond, maar hij misschien liever een ander student als verpersoonlijking had gezien van de individuele vooruitgang die de opleiding nastreefde. Dat is geheel en al mijn interpretatie natuurlijk. Hij gaf me ook zeer kort feedback. Dat slechts twee zinnen uit mijn gedicht samen veel krachtiger waren dan het volledige gedicht. Kritiek die even vernietigend als opbouwend was. Het ‘less is more’ principe zou ik pas vele jaren later begrijpen.

Ik had op dat moment Marc eigenlijk graag verteld wat die prijs voor mij betekende, maar dat was er toen dus niet het moment voor en de daaropvolgende drink & fuif kon hij begrijpelijkerwijs niet bijwonen. Nu zijn we bijna 13 jaar later en op een doordeweekse donderdag overvalt deze ervaring me opnieuw. En als mijn leerlingen volgende week tweeëntwintig mooie gedichten afleveren, is dat dus ook een beetje dankzij Marc Stevens, wiens initiatief mij overtuigd heeft van mijn eigen kunnen.





De Sint en zijn Piet

30 11 2011

Hoezeer we soms van het tegendeel overtuigd zijn, leerkrachten weten niet alles. Daarom zaten mijn collega’s en ik vandaag op een pedagogische studiedag (een conferentie dus) rond het thema taalvaardigheid en begrijpend lezen.

In de eerste helft van de voormiddag begaven we ons allen netjes naar de vooraf bepaalde workshop, de volle aandacht bij het onderwerp en in mijn geval met een grote bereidheid tot discussie. Hoewel interessant en bruikbaar, werd de informatie ons voorgezet zonder dat onze eigen inbreng van belang was. De aanwezigen uit het traditioneel onderwijs leek dat wel te bevallen – hun reacties bleven beperkt tot wat gemompel in hun vuist – maar de Freinetleerkrachten in het lokaal wilden toch zo graag hun ei kwijt.

Vandaar dat ik na de pauze wat minder meegaand werd en een sluimerende subversiviteit zich van mij meester maakte. Gelukkig bleek de tweede workshop een stuk actiever: we zouden kennis maken met een website die (al dan niet anderstalige) kinderen de kans bood een woordenboek op te bouwen met eigen definities en beeldmateriaal – mywondictionary. Mijn collega Geert geeft lichamelijke opvoeding en mijn directeur hoeft in de praktijk niets meer uit te proberen, dus vormden ze niet bepaald een motiverend gezelschap. Net op de nipper vielen ook Katrien, Cindy, Caroline en Hilde binnen, collega’s die voor een andere workshop ingeschreven stonden maar tijdens de pauze afzagen van hun plan, waardoor ze toch maar liever aansloten bij ons. Het moet gezegd dat dit sfeerbepalend werkte, terwijl we ook de aandacht hoog hielden.

Maar tja… hoewel in het dagelijks leven beschaafd en volwassen al onze verantwoordelijkheden dragend, doet dit soort situaties iets met een mens. Ineens zijn wij weer de leerlingen en moeten we luisteren naar iemand anders. Dat luisteren alleen al is moeilijk – we hebben toch altijd wat te vertellen – maar we steken elkaar ook aan met allerlei infantiele opmerkingen die dan nog eens hilariteit winnen doordat we ze moeten fluisteren. The good old days waarbij je de slappe lach nauwelijks kon bedwingen tijdens de les, zullen wel niet meer terug komen – ik heb al jaren geen slappe lach meer gehad, denk ik – maar de geringste aanleiding is toch goed genoeg om ons weer in de rollen van vroeger te laten kruipen.

Nu, we bleven beleefd en rustig hoor. Maar toen we zelf aan de slag mochten, lieten we ons helemaal gaan. De opdracht was zelf een woord toe te voegen in het on line woordenboek, met uitleg en beeldmateriaal. Meer is niet nodig om ons, respectabele burgers, te laten degraderen tot kinderachtige pubers die bij het woord Sinterklaas vooral de zakken en pieten vermeldenswaardig vinden en kiezen voor weinig flatterende foto’s. Hahaha en hohoho – dat onze leerlingen het maar niet te weten komen.

Maar we schamen ons niet. We hebben gewoon nog eens bewezen dat we een team zijn met veel enthousiasme, dat de zaken van een lollige kant kan bekijken – er zit al zo weinig humor in het onderwijs. Het risico lopend dat u geen voeling krijgt met onze flauwe flow en ons gedrag finaal afkeurt, laat ik toch even meegenieten van onze bijdrage. Het audiofragment blijft u gelukkig bespaard.

En morgen zijn we weer gewoon volwassen en pedagogisch verantwoord en een voorbeeld voor uw kind…





Het verschil is het kwaliteit

5 10 2011

De buurt waar ik werk valt niet bepaald de meest florissante te noemen. Dat de scholingsgraad van de bewoners niet fameus is, wordt soms echter weinig subtiel geïllustreerd.

En Frituur Dampoort verbouwd. Het interieur gesloopd, alles geverft, nieuw meubilair geïnstalleert. Kortom: men vernieuwd.

Men zou nog kunnen hopen dat er een dubbel punt ontbreekd (“Vernieuwd: het interieur”), maar dit spandoek volgd gewoon het niveau van de bediening: belabbert. Hoe vernieuwt het interieur zal zijn, zal ik overigens nooit te weten komen. Die belediging op mijn frieten die laatste keer, smaakte niet echt.

Dat de doorsnee Dampoort-ondernemer taalkundig gezien aan het korte eind trekt, het zij zo. Maar ergens vraag ik me toch ook af of de bedrijven die dit soort spandoeken en publiciteitsborden maakt, niet over één geletterde werknemer beschikken? Ergens moet toch iemand stilstaan bij deze flaters?

Maar goed. Het is dag van de leerkracht. Met volle overtuiging blijven we voor juist taalgebruik ijveren, al wil de wereld om ons heen vooralsnog niet mee. Dampuurt University, de grap is uitgewerkt.





Het Spruitige Spreekwoord (4)

28 05 2011

Het is een tijdje geleden – ze was dan ook een jaar uit de running – maar collega Caroline blijft dapper met spreekwoorden spelen. Vandaag zag me – in afwachting van de aanvang van het schoolfeest, nog wat bladeren bij elkaar vegen op de speelplaats. Enige windvlagen maakten het me moeilijk, wat Caroline deed verzuchten: ‘Maar liefje, je veegt tegen de bierkaai!’





Melkmuil

19 03 2011

Ook een schertsfiguur heeft zo van die dagen dat het meezit. Pieter De Crem moet wel heel erg in zijn nopjes zijn momenteel. Eindelijk van belang! En nu maar hopen dat die harde beelden niet uitblijven, waar hij zo naar verlangt.

Maar de man wist afgelopen week ook op een andere manier de media te halen. Zijn talent – inhoudloos lullen – bereikte deze week immers een hoogtepunt, door een wel erg  vergezochte, en wellicht volkomen geïmproviseerde vergelijking: ‘Kijk, een koe kan je niet melken met de handen in de broek. Maar wel met de broek in de handen. Het is misschien geen zicht, maar dan heb je tenminste resultaat.‘ Onwaarschijnlijke kul, uiteraard,  – want hoe kan je een koe melken terwijl je ook een broek vasthoudt?  – maar ik feliciteer de minister met zijn creatief taalgebruik. Met dank aan Admiral Freebee overigens.

Het zal Crembo worst wezen natuurlijk. Hij beleeft zijn hoogdagen nu de Belgische inmenging in het Libisch conflict en de daarbij horende, verrassende consensus onder de politieke partijen, volledig zijn verdienste lijken. Wanneer zijn grootheidswaanzin en mediageilheid met hem aan de haal gaat, zie ik hem nog een no-fly zone instellen bij het eten van soep – haha! Als hij maar in de krant komt. Want kijk, je kan wel premier worden met je smoel in de krant, maar niet met een krant in je smoel. En beter met je kop op tv dan een tv op je kop. Al zal ook dat nooit een zicht zijn.

Laat ik met dit onbetekenend stukje niet meer betrachten dan mijn afkeer voor dit sujet te etaleren, maar vooral zijn formidabele uitspraak archiveren. Omdat net hij vindt dat we ons moeten bezinnen over de gevaren van het fenomeen ‘bloggen’. Hij kan voor mijn part nooit genoeg illustraties daarvan vinden.

(foto: hier gevonden).






Dwarslezer

18 09 2010

Met grote teleurstelling vernam de wereld vorige week dat HUMO-journalist Rudy Vandendaele in het betreffende blad zou stoppen met zijn rubriek Dwarskijker. Al jaren een dinsdags hoogtepunt, deze heerlijk geschreven tv-kritiek waarin vooral de zelfoverschatting van talloze onbenullige tv-vedetten en de leegheid van de hedendaagse televisiecultuur op de korrel genomen werd. Niemand kan het zo scherp en treffend verwoorden als (rv). Geena Lisa, de Pfaffs, Eddy Wally, de Planckaerts, Sergio, … , al die uit lucht opgetrokken fenomenen werden door hem met prachtige, clichévrije bewoordingen gereduceerd tot wat ze waren en zijn: bijdragers tot het grote niets.

Al heeft het allemaal niet geholpen natuurlijk, want op de befaamde Gerrit De Cock na zag nog nooit iemand zijn carrière wegzakken door wat televisiecritici te melden hadden. Maar de woorden van (rv) gaven iedere week precies weer wat ik als kritische kijker vaak dacht maar niet onder woorden kon brengen. Hij was een steun wanneer het ons allemaal weer eens te moede werd, die vele, vele onzinprogramma’s met dwaze bv’s. Hij liet me glimlachen om wat ik eerder die week enkel ergerniswekkend vond.

Los daarvan kon (rv) ook bewondering uitspreken voor die programma’s en programmamakers die er zo af en toe wél in slaagden creatief, origineel of gewoonweg onderhoudend uit de hoek te komen. Hij leek ook van tv te houden. Ook wat dat betreft was zijn woordenschat extreem genietbaar. Hij etaleerde in zijn stukjes vaak een sprekend gevoel van nostalgie en een soort spijt om het verdwijnen van enige ernst en degelijkheid op televisie- al hoeft dat niet te betekenen dat hij terug naar de tijd van Maurice De Wilde, euh, wilde. Je kon er een bespiegeling van de mensheid in zien, zoveel  meer dan enkel tv-kritiek.

In het boek Dwarskijker werd al een eerste selectie van zijn formidabele stukjes samengebracht. Daarvoor werd geput uit de artikels die verschenen tussen 1991 en 1998. (rv) schreef  dus 17 jaar aan deze rubriek. Aannemelijk dat hij er een punt achter zet. Zijn laatste stukje, in HUMO 3651, ging over De Premiejagers (‘ik bewonder vooral het naturel van Wyndaeles superioriteitsgevoel’) en sloot af zonder afscheid. (Dat hadden we echter eerder al gehad: in juni al gaf (rv) te kennen dat het gedaan was, maar later verschenen er toch nog enkele artikels.)

(rv) trakteerde ons vorig week echter nog op een pracht van een achterafje. In een lezersbrief in HUMO reageerde hij op Goedele Liekens‘ veronderstelling dat hij haar taalgebruik in de gaten hield. Dat taalgebruik, dat ook ik eerder als taalmisbruik beschouw en dat (rv) in zijn brief omschreef als ‘een klankenspel waarmee je in bepaalde dorpen perfect kunt meedelen dat er een Brabants trekpaard op hol geslagen is‘, was echter niet het mikpunt van zijn kritiek. Hij had het eerder over de ‘kleffe familiariteit‘ van haar programma’s en de ‘met een diploma in de psychologie gemaskeerde sensatiezucht.‘ Mooi mooi! En zo terecht.

Vandendaele blijft aan het werk bij Humo. Gelukkig, maar de nieuwe televisierubriek is echt niets. Te mild, te vriendelijk (voor de bv’s die verderop  in het blad toch geïnterviewd worden), met te weinig achtergrond en vooral: zonder enige persoonlijkheid. Wie wekelijks (rv) las, kreeg nu en dan ook mooie persoonlijke verhalen geserveerd, al dan niet gekruid met anekdotes over zijn kroost. Waarvan de jongste trouwens enkele weken mijn leerling geweest is, toen ik ooit een interim deed. Helaas heb ik de man nooit ontmoet, zelfs niet gezien. Maar dat is bijzaak natuurlijk. Nu moeten we het dus stellen met De Werkgroep TV. Dan kan ik evengoed de tv-kritiek in De Morgen of Knack lezen.Een nieuwe stap in de  vervlakking van  het blad. Maar ook daar ga ik nu maar niet verder op in.

Enige troost is momenteel de verwachting dat er ook een tweede Dwarskijkerboek verschijnt, want er resten immers nog 12 jaargangen om artikels uit te selecteren. Intussen heb ik eindelijk een reden om de massa exemplaren van het blad die nog in mijn woning (en de vorige!) rondslingeren, te blijven bewaren.

Lees ook wat een andere treurende fan/blogger schreef en iemand die het mooier kan zeggen dan ik.





Qué? (10)

27 08 2010

Het was een tijdje geleden, maar de laatste maanden sprokkelde ik nog enkele opmerkelijk tv-taalflaters of ander krom, al dan niet ridicuul, taalgebruik bij elkaar.

Een Jan met de pet zag het even niet meer zitten en sloeg enkele uitdrukkingen door elkaar: ‘Het is boven mijn petje aan het groeien!

En om bij petjes te blijven: iemand anders sprak als volgt zijn bewondering uit: ‘Ik kan daar alleen maar mijn hoedje voor afzetten!

Een geschokte voorbijganger was al even in de war: ‘Ik ben er helemaal van onder de voet!

In Komen Eten zorgde het woord ‘charmezanger’ voor verwarring en werd Frank Valentino een ‘sarmezjanger’.

Een fan van Bart Kaell meldde haar vriendin: ‘Bart Kaell komt uit voor zijn outing!

Een niet nader te benoemen presentator beschreef een situatie als volgt: ‘De spanning is hier om te stijgen! Euh, de spanning is hier aan het stijgen. En aan het snijden!

Piet Huysentruyt kan al goed tellen: ‘Aangebrand én slap? Dat zijn drie problemen in één!’

Saartje Vandendriessche tenslotte, altijd goed voor wat praat van niveau: ‘Chapeau voor de schrijvers die ’t geschreven hebben!‘.





Gelukkig is er nog De Standaard (3)

15 05 2010

om ons als vanouds degelijk, interessant en vooral correct geschreven berichtgeving te bieden.

een zoen? een zak geld? een mot op zijn bakkes? een uitbrander vanwege een grandioze taalfout?

West-Vlaamse stagiairs bij hopen, daar op de webredactie van De Standaard, worstelend met de g en de h? Maar zelfs met ‘heeft’ slaat deze titel nergens op. Zullen we dan maar gewoon weer eens twijfelen over de deskundigheid van de verantwoordelijke ‘journalist’?

En los daarvan, eens te meer de vraag: wie wil dit weten? En waarom staat de titel nog een keer onder de foto terwijl de dame op de foto niét Lady Gaga is?

(update: enkele uren later kwam het antwoord:)





Qué? (9)

15 12 2009

De democratisering van de televisie – lees: iedereen kan op tv komen – blijft zich vooral manifesteren in scheef en krom taalgebruik, zoals ik hier al eerder meldde. De voorbije weken vielen me in tal van programma’s die ik vooral niét bekijk, weer enkele geslaagde uitspraken op:

‘Dat zie je zelfs visueel!’ merkte een binnenhuisarchitect in The Block op. Hij kon het anders ook auditief of olfactorisch proberen zien.

Nicky Vernieuwe, jurylid in So You Think You Can Dance, kent haar spreekwoorden: ‘Je hebt je geamuseerd van a tot z!’ kirde ze tegen een kandidaat.

Professionele vaststelllingen ook in Komen Eten, waar een allegaartje aan deelnemers zich graag laat horen. ‘Dat is iets dat tegenwoordig veel meer voorkomt, lesbische vrouwen’.

In Man Bijt Hond trachtte een oma één en ander te minimaliseren: ‘Hij heeft een  beetje met zijn go-cart over het hoofd van zijn broer gereden.’

Jambers vertoonde in herhaling interesse in tatoeages. ‘Waarom zet je je naam op je gezicht? ‘ vraagt hij een man. Even stilte. ‘Goh, waarom zou ik dat er nie op zetten?’
Omdat het gestoord is?

Ook de werkelijkheid heeft zijn momenten, al zijn die vooral vertederend:

Mano, de 4-jarige zoon van collega Natalie, zat te kuchen? ‘Oei, heb je een verkoudheid?’ vraagt zijn mama. ‘Neen, alleen een beetje hoesting’, klinkt het.
Mooi toch?

Diezelfde Mano, op de vraag hoe het op school was: ‘Goed, de juf heeft me vandaag geen pijn gedaan’. Lieve juf.





Diagnose: Aanstellerij

16 11 2009

aanstellerij

Theatrale Exageratie… Heerlijk toch, dokters met humor die moeders met zin voor overdrijving lik op stuk geven? Of zou dit een doodserieuze medische term zijn?





Acteren moet je leren (2)

26 09 2009

De voorbije weken vielen drie feiten me op in de Vlaamse acteerwereld. Allereerst was er de casting van Koen De Bouw in de volgende film van Erik Van Looy. De twee hebben al drie keer eerder samengewerkt en kunnen het goed met elkaar vinden. Geen probleem. Toch vind ik die casting wat voorspelbaar. Wedden dat Filip Peeters de volgende zal zijn die mag aantreden in De Premier? Dat mogen dan al prima acteurs zijn, is het niet een beetje ongeïnspireerd telkens voor diezelfde koppen te kiezen? Van Looy behoort natuurlijk tot de mainstream en hoeft dus misschien geen risico’s te nemen, maar een creatief denkproces is er wellicht ook niet aan voorafgegaan En dat moet dan voor het eerst zijn dat ik deze brave mens wat afval.

Ook een vermelding waard, zeker in het kader van het oorspronkelijke uitgangspunt van deze rubriek, nl. taalgebruik in Vlaamse fictie, is een citaat van Nathalie Meskens in HUMO: ‘Wij moeten de mensen entertainen en niet opvoeden’, zegt de actrice uit Kaat & Co en Wij van België op de vraag of er verkavelingsvlaams zal gesproken worden in de nieuwe serie David. Ik vind dat een enge visie en een onnozele uitspraak, want Meskens lijkt er van uit te gaan dat je ofwel natuurlijk overkomt op het scherm en dus entertaint ofwel behoorlijk Nederlands spreekt en dus bevoogdende, saaie televisie maakt. Er is blijkbaar niets daartussen. Wie deel 1 las weet al dat ik geen Algemeen Nederlands verwacht van acteurs, maar wel fatsoenlijke articulatie en vooral een grote naturel. Als Meskens slecht spreekt, is ze een slechte actrice, want duidelijk spreken is gewoon haar werk. Het blijft bij veronderstellingen, want ik zag Meskens nog nooit aan het werk en laat haar dus voorlopig achterwege in mijn overzicht.

Tenslotte wist Stefaan Werbrouck in Knack een sterk punt te maken. N.a.v. de kritiek op de accenten van de acteurs in Code 37 en de daaropvolgende kritiek over onverstaanbaarheid in Los Zand, nam hij eveneens de stelling in dat acteurs van hem niet zozeer geforceerd Nederlands moeten spreken, maar hij vraagt zich wel af of het zoveel gevraagd is dat acteurs het accent aanleren dat hun personage verondersteld wordt te hebben. Is het niet precies het werk van een acteur ons te overtuigen dat ze iemand anders zijn? Waarom doen ze dan geen inspanning om een passend accent aan te nemen? Tja, het kunnen niet allemaal Meryl Streeps of Russell Crowes zijn zeker? Mooi gezegd van Werbrouck alleszins.

Dus sprokkel ik nog maar eens 10 Vlaamse acteurs bijeen om even stil te staan bij hun talent:

vlaamseacteurs211. Ianka Fleerackers: nooit meer uit het collectief geheugen te bannen door haar rol als de o zo lieflijke Prinses Prieeltje in Kulderzipken. Daarvoor viel ze mij al op in Niet voor Publicatie. In Louislouise en Flikken zag ik haar dan weer kort nietszeggend wezen. Heeft niet zo’n positief imago, maar ik verdenk haar er van meer dan behoorlijk te kunnen acteren. Verdient beter materiaal om dat eens te bewijzen.

12. Warre Borgmans: een rasacteur die vooral komisch sterk lijkt te wezen maar ook in de meest gevarieerde ernstige rollen altijd goed werk levert. In Nefast voor de Feestvreugde vond ik hem grandioos, zijn bijrol in Het Eiland stond bol van nuances en zijn trompettist in Het Peulengaleis valt niet te overtreffen. Ook bekend als broeder Grimm in datzelfde Kulderzipken en uit Team Spirit, Buitenspel en Zone Stad en momenteel zijn boterham aan het verdienen in David. Wat jammer genoeg geen reden genoeg is om te kijken.

13. Camilia Blereau: ‘Wie?’ vraagt u alweer. Maar al te vaak wordt deze dame vermeld als een onontdekt talent. Is dan ook vooral in gastrollen te zien maar mij blijft zowat elke rol bij van deze actrice. Wordt vaak gecast als kijvend wijf of bazig kenau, maar wie al haar rollen op een rijtje zet, kan niet anders dan haar veelzijdigheid vaststellen. Was al jaren geleden een strenge hoofdredactrice in Niet voor Publicatie, was onlangs erg sterk in De Smaak van De Keyser en verraste tussendoor in Stille Waters. Het grote publiek kent haar vooral uit Lili & Marleen en Kinderen van Dewindt. Moet ook leven en nam dan ook allerlei gastrollen in beschamende series als Spring!, Grappa en Amika aan. Ik wens haar ooit een stevige hoofdrol toe in een succesvol drama.

14. Joke Devynck: Ze mag gezien worden, ze is nog steeds vrij populair na haar hoofdrol in Flikken van 1999 tot 2002 en verscheen ook al in 4 films die ik allemaal gezien heb (Buitenspel, Vle(u)gels, Vermist en Suspect). Op televisie was ze ook nog te zien in Sara en Katarakt. Ik snap niet helemaal waar dat succes aan te danken is want ik hoor steevast dat West-Vlaamse accent en vind haar simpelweg nooit geloofwaardig en soms wat irritant. In Flikken destijds was ze zelfs abominabel. Dat is intussen verbeterd, maar toch overtuigt Devynck me amper. Ik ben benieuwd welke gevolgen dat zal hebben voor de Tom Lanoyeverfilming Het Goddelijke Monster, waarin Devynck de hoofdrol zal spelen.

15. Barbara Sarafian: Sinds Aanrijding in Moscou weer een beetje op de voorgrond en dat is volkomen terecht. Sarafian is een groot talent dat overtuigt in de meest diverse rollen. Kan zeer komisch wezen maar geeft zich ook volledig op het dramatisch vlak. Aanrijding bood haar een van de mooiste vrouwenrollen van de afgelopen jaren en ik durf betwijfelen of veel andere actrices dit tot een goed einde hadden kunnen brengen. Maar veel eerder speelde ze ook met veel overgave een variatie aan rollen in Spike en Kijk eens op de doos van (pdw). Vermeldenswaardig hoogtepunt was ook haar rol in Peter Greenaway’s 8 1/2 Women naast o.a. Amanda Plummer en Toni Collette. Ben fan!

16. Stany Crets: als Nancy moet ik hem eigenlijk niet – ik heb niets tegen dat personage, maar Crets gaat voor mij nét niet genoeg op in zijn rol – maar de man heeft doorheen de jaren (vooral in zijn eigen programma’s) getoond dat hij boordevol personages zit en dat maakt hem een goed acteur die zijn succes zeker verdient. Daarnaast was hij geloofwaardig en/of grappig in Los, Raf & RonnyRecht op Recht en natuurlijk – nu al 13 jaar geleden – Alles Moet Weg.  Ik weet niet of een diepgravende, ernstige rol hem zou liggen – het zou best wel eens kunnen – maar voorlopig kan de man tevreden zijn over zijn eigen carrière. Jammer wel van die enkele magere rollen in ultracommerciële ondingen als Plop in de Wolken of K3 en het ijsprinsesje. Geen snobisme, maar dat kun je moeilijk aanvaardbare fictie noemen.

17. Frank Focketyn: een curieus geval, deze doorgaans zeer grappige acteur. Heeft meegewerkt aan enkele van de meest populaire en beste series van de voorbije jaren – Het Eiland en In de Gloria – en maakt als Pappie uit Man Bijt Hond deel uit van de tv-geschiedenis. Zowat al zijn rollen blijven herbekijkbaar en uiterst grappig. Maar wat zegt dat over het acteertalent van Focketyn? Uiteindelijk weten we allemaal dat Guido Pallemans en al die andere zenuwachtige, gecrispeerde types uit In De Gloria iets te veel op elkaar lijken om te stellen dat Focketijn veelzijdig is. Vooral het rechtduwen van de bril met de wijsvinger heb ik de man net iets te veel zien doen. Toch zie je weinig acteurs in die mate opgaan in een personage en slaagt Focketyn er toch altijd in het karikaturale te overstijgen. Indien niet al te vaak op het scherm, dus best een aangenaam acteur. Wist u dat hij ooit een pastoor speelde in enkele afleveringen van Thuis?

18. Benny Claessens: Oei, wat doet deze kerel me zuchten. Als broer van Bart in Het Geslacht De Pauw viel hij voor mij enkele keren door de mand: hoe sterk zijn rol en de scenario’s ook, het deels geïmproviseerde  gemekker van deze jonge acteur stoorde me echt te vaak. Ik zag hem tweemaal gehandicapt wezen: in de bedenkelijke jeugdfilm Blinker en – héél kort – in Koning van de Wereld en beide keren vond ik zijn prestatie tergend slecht. Zijn gastrol in Witse – aja nu je het zegt, daarin speelde hij alwéér een mentaal gehandicapte – was simpelweg verschrikkelijk. Ik hoef deze figuur niet per se meer op televisie te zien.

19. Robbie Cleiren: zijn bekendheid is omgekeerd evenredig met zijn talent. Cleiren is een prima opgeleide, altijd geloofwaardige en interessante acteur die zijn rollen prima afwisselt. Zie hem vooral aan het werk in de weing geziene films Een ander zijn geluk, Dirty Mind en Linkeroever. Op televisie herinnert u zich hem misschien van Recht op Recht en gastrollen in Witse, Rupel en Sedes & Belli. Lijkt geen drang tot het BV-schap te voelen, wat de perceptie van de ernst waarmee hij zijn vak uitvoert, alleen maar vergroot.

20. Jacky Lafon: Niemand is makkelijker door het slijk te halen dan deze euh… actrice. Haar afgang in de Nationale IQTest was voer voor talloze stand-up comedians en columnisten en haar onverslijtbare rol in het grootste televisiegedrocht ooit gemaakt, Familie, is eigenlijk gewoon lachwekkend. Wat valt er verder nog te spotten met deze platte, veredelde kermisslons op jaren, wiens werk in de de verste verte niets te maken heeft met wat acteren eigenlijk is? Leert haar tekst van buiten en dat is het.

 





Acteren moet je leren

9 09 2009

Sinds Jelle Cleymans zich een weg ettert doorheen de serie Thuis slaag ik er nog meer in dan voorheen, dit leven zoals het helemaal niet is, compleet te negeren. Ergens ook jammer, want het schabouwelijke taalgebruik en de stereotiepe personages konden mij op sommige momenten inspireren tot genietbaar geëmmer hier, maar het was uiteindelijk amper draaglijk geworden.

Momenteel blijkt het taalgebruik in allerlei series echter plots een item. De Standaard pikte het geklaag op diverse internetfora op over het taalgebruik in nieuwe series als Los Zand en Code 37. Man Bijt Hond gaf daar gisteren een leuke draai aan. Ik ben als taalliefhebber wel tevreden met deze nieuwe aandacht – al die pietjes precies in Man Bijt Hond vond ik extreem sympathiek! – , hoewel ik me niet de illusies maak dat er iets zal veranderen. Overigens hoeft het voor mij ook niet van dat steriel Nederlands te worden, hoor.

Maar de Taal van Thuis heeft me dus jaren geërgerd, al die laat ik nu maar even links liggen. Over het schabouwelijke gepruttel in 16+ had ik het twee jaar geleden al. Dus over naar de actualiteit. Het taalgebruik in Los Zand vond ik bij momenten storend: zoals vroeger al gezegd wil ik nog tolerant zijn tegenover verkavelingsvlaams, maar dialect vind ik absoluut not done. In tegenstelling tot velen vond ik de acteurs wél verstaanbaar, maar dat wil niet zeggen dat ik ze met plezier aanhoorde. Enkele van de gesprekken waren beslist tenenkrommend dialectisch en voorzien van een geforceerdee naturel. Terzijde: deze serie wil ik best nog verder bekijken al garandeer ik niet dat ik de eindstreep haal.

Dan was er Code 37, een doorslagje van een kopie van een tweedehands politieserie. In Vlaanderen misschien wat ongezien, maar verder op alle vlakken ongeïnspireerd. En saai, niet te geloven. Maar ter zake: de Antwerpse en Brabantse accenten waarvan sprake in vele media, deden me niet veel. Zoals elders al opgevoerd, hoor je zeker in Gent diverse accenten, dus wat zou dat. Maar hier is meer aan de hand: de taal die de acteurs hanteren leunt zo dicht aan bij dialect, dat het bijzonder irritant wordt. Doet pijn aan de oren.

Ik heb daar wat over nagedacht. Als ik me in het dagelijks leven maar in  beperkte mate erger aan dialect en accenten, waarom zou ik dan in Vlaamse series en films wel verwachten dat men perfect Nederlands spreekt? Mijn conclusie is eigenlijk paradoxaal: ik heb helemaal niets tegen deze manier van spreken. Van nieuwslezers, presentators, omroepers en radiovolk verwacht ik dat uiteraard wel, maar acteurs hebben als opdracht fictie te brengen die aanleunt/gebaseerd is op/lijkt op de werkelijkheid. Dus moeten ze toch klinken zoals gewone mensen?

En dus zit het probleem voor mij helemaal ergens anders: het ligt aan de acteurs. Eén van de dames in Man Bijt Hond vond bv. dat Van Vlees en Bloed verknoeid werd door de dialectwoorden erin. Niets van gemerkt, moet ik zeggen. Als de acteurs overtuigen, maakt het mij eigenlijk niet echt uit wat ze spreken. Koen De Graeve kan zijn Aalsters doorgaans amper verstoppen, en toch hoor ik hem zeer graag bezig in alle soorten rollen. Ik raak er dus steeds meer van overtuigd dat goede acteurs het verschil maken en dat er ook steeds minder zijn helaas. Vlaanderen raakt bedolven onder would-be vedetten, bimbo’s die vanbinnen even blond zijn als vanbuiten en veredelde figuranten die zich allemaal acteur noemen.

Ik heb zelf geen acteerambities, ik snap ook dat het charisma van een acteur meer uitmaakt dan zijn werkelijke talent en dat een goed acteur meer is dan iemand die mooi spreekt. Wat een goed acteur dan wel is, valt moeilijk te omschrijven. Het laat me niet om toch even af te wijken van mijn punt en mijn loep boven het Vlaams acteervolk te houden. Ik beschouw dus even wat willekeurige Vlaamse acteurs om te zien wat er hapert en aanslaat.

 Vlaamseacteurs11. Veerle Baetens: overschat. Gigantisch nog wel. In de vier minuten van Sara die ik ooit meepikte, vond ik haar al amper boven het minimum amateurniveau uitsteken. In Code 37 hanteert ze zeker twee gezichtsuitdrukkingen. In Loft ging ze op in het decor, zo grijs wist ze te zijn. Ik moet haar niet. De verpersoonlijking van het banale. In Vlaanderen ben je dan een ster.

2. Marijke Pinoy:  Een mens met een wel erg beperkt register, waardoor ze al al haar rollen op elkaar laat lijken. Of ze nu de drama queen staat te wezen in De Keyser van de Smaak of moederlijk is in Ben X en Los Zand, ze blijft emoties verwarren met gesticuleren en zeuren. Let ook eens op haar gruwelijke articulatie. Haar jury duty in het gedrocht Moeders en Dochters onthulde bovendien dat ze in werkelijkheid ook gewoon zo is.

3. Maaike Cafmeyer: We love her. Niet? Ze is leuk , ze is grappig… Wacht even. Is ze echt grappig? Of heeft ze gewoon enkele grappige rollen gespeeld? Ze mocht heerlijk stuntelen in Het Geslacht De Pauw. Ze mocht heerlijk bot wezen in Loft. En ze komt beslist sympathiek en charmant over. Maar acteert ze eigenlijk goed? In Aspe zag ik haar nauwelijks aan het werk – niet uit te kijken, deze belegen misdaadprul – maar ik wacht alleszins tot ik eens echt onder de indruk zal zijn. Haar legendarische opdringpoging bij Paul Van Himst als vrouw van Bart De Pauw was echter ijzersterk. Acteren is ook: laten vergeten dat je een actrice bent. Ik geef haar nog heel wat krediet.

4. Jelle Cleymans: een ware verschrikking. Dit is echt wel allesbehalve een acteur. Ik blijf beleefd over zijn smoelwerk, maar dit is echt wel the very poor man’s Leonardo Dicaprio Zac Efron Rupert Grint. Ja, inderdaad, die irritante kerel die Ron speelt in Harry Potter.

5. Adriaan Van den Hoof: geweldig in zowat elke rol die hij speelde in het Peulengaleis en het gerelateerde Nefast voor de Feestvreugde. Memorabel als zieligaard in de sketches uit Man Bijt Hond. Maar beschikt hij over de veelzijdigheid en de diepgang die we van een goed acteur verlangen? Zijn gastrol in Code 37 was alvast heel erg om te lachen. Zonder dat dat de bedoeling was. Misschien komt het ooit goed, maar ik zie hem gewoon geen ernstige rollen vertolken.

6. Marilou Mermans: haar website opent met mijn lofuitingen en die zijn gemeend. Zou een monument moeten zijn in Vlaanderen, maar blijft toch wat onder de radar door gebrek aan grote rollen. Of net door zo op te gaan in haar rollen dat niemand haar herkent in een andere. Grote klasse dus. En dat moet dan opdraven in Familie en Thuis.

7. Frank Aendenboom: Dit is dan wel een momument, dus wat valt er te argumenteren? Dat deze knotwilg uit de Vlaamse filmwereld zo vaak in het dialect geacteerd heeft. En daar nooit iets tegen in te brengen viel want je geloofde iedere minuut. Al mogen ze Lili & Marleen gerust uit zijn cv schrappen.

8. Frank Vercruyssen: iemand uit mijn nabije omgeving deed onlangs een weinig sympathieke indruk op van deze man, maar desondanks weet hij in wat voor rol dan ook, wel steeds te overtuigen. Manneken Pis is nu wel heel lang geleden, De Smaak van de Keyser en (N)iemand toonden zijn talent recentelijk nog. Als Vlaanderen Hollywood was, was dit wellicht Sean Penn of zo. En dan heb ik nog niet eens één van zijn theaterstukken gezien.

9. Eline De Munck: haha. hahahahahahahaha. In het Kruidvat zoeken ze nog iemand.

10. Axel Daeseleire: Jaaaaa, dat Antwerps accent, we weten het. En die typecasting als macho. De man moet ook leven zeker? In zijn begindagen om weg van te lopen (Dief gezien iemand?), maar intussen toch al enkele keren zeer overtuigend geweest en ik heb de indruk dat hij zijn vak ernstig neemt.

Hmm, dit is leuk. Wordt beslist vervolgd.

En nu maar hopen dat al die mensen mij niet bellen omdat ze beledigd zijn.





De taal van Thuis (3)

20 03 2009

“Zijde gij bij d’oeren geweest of nie?”

“Ik wil van geen van jullie beiden een nier!”

Lang geleden gruwelde ik met regelmaat om het schabouwelijke taalgebruik in de Thuissoap. Dan maar zoveel mogelijk wegkijken, maar nu ik na een weekje bosklas uitgeput op de zetel neerzak en daarbij bovenstaande flarden scenariowerk van torenhoog niveau opvang, rijst de vraag of deze populaire serie iedere week zo grandioos tussen onbevattelijkheid en absurdisme balanceert. Woont David Lynch in Vlaanderen?





Het leed van de baliebediende

15 03 2009

img_32061Op het colloquium ‘De Moderne School’, georganiseerd door de stad Gent:

(vrolijke, stralende verschijning aan de infobalie):

‘Goeiedag meneer, bent u ingeschreven?’

-‘ Jazeker, mijn naam is Sven De Schutter.’

– ‘Even kijken… hierzo! Alsjeblieft meneer, uw naamkaartje, en kijk eens in welke sierlijke letters!’

-‘Jaja, maar de familienaam staat wel eerst en dat is eigenlijk niet correct.’

 

Nog nooit iemand zijn glimlach zo snel zien verliezen.

(Sven De Schutter, beschikbaar voor al uw enthousiasmetemperingen…)