Zo eens om de paar jaar – en in mijn geval betekent dat toch al één keer in mijn bijna zeven jaar durende onderwijsloopbaan – kom je een kind tegen dat je met verstomming slaat. En niet in positieve zin, helaas. Een leerkracht is ook maar een mens en hoewel empathie echt wel het allerbelangrijkste sleutelwoord is, was er een moment aan het begin van mijn bestaan als leerkracht dat ik een kind echt niet kon vatten. En ook liever niet wou vatten.
Ik begon op deze eenvoudige school, met ongecompliceerde mensen en toestanden. Joris (fictieve naam) viel eerst en vooral op door zijn fysiek. Hij was een jaar ouder dan andere zesdeklassers en ook een stuk groter. Hij was ook niet bepaald slank. Stel u daar absoluut geen stoere, puberende rebel bij voor met humeurwisselingen. Joris was een mak lammetje, door oma in veel te brave, ouderwetse kleren gewurmd. Een bril erbij die hem het uiterlijk van een vijftigjarige gaf. Mensen van buiten de school die om wat voor reden dan ook de klas bezochten, schrokken steeds van Joris’ aanwezigheid. ‘Zit hij op leeftijd?’ klonk het dan steevast. Maar ze bedoelden: wie is dat bejaarde mannetje daar? Joris’ reusachtigheid veroordeelde hem ook tot een levenslang achteraan zitten, want hij blokkeerde steevast iemand’s zicht. Hij werd niet gepest, hij was eerder een curiositeit voor wie hem niet kende. Voor de anderen was hij doorgaans lucht.
Nu was noch Joris lichaamsbouw, noch zijn wat gedateerde voorkomen een echt probleem. De jongen had immers nog wat andere onoverkomelijkheden. Zijn schoolprestaties waren op zijn minst erbarmelijk te noemen. Soit, dat gebeurt nu eenmaal en de theorie van de meervoudige intelligentie was me geheel onbekend. Zorgen voor het welbevinden en stimuleren om zijn best te doen, dat was wat ik deed.
Joris leek daar allemaal positief tegenover te staan. Iedere dag weer leek hij zich voor te nemen ongelooflijk zijn best te willen doen. Vriendelijk was hij, hulpvaardig, schijnbaar zeer actief deelnemend aan de lessen en de meest enthousiaste voornemens makend. Schijnbaar is daarbij een belangrijk woord. Want na een paar weken stelde ik vast dat Joris eigenlijk helemaal niets deed. Hij leek enkel te bestaan uit loze beloften, zelfbedrog en een onwaarschijnlijk onvermogen tot inzicht in zijn eigen kunnen. Huiswerk maakte hij niet of nauwelijks, alles werd vergeten en raakte verloren. Zo vroeg Joris na elke, steevast miserabele toets: ‘En, meester, had ik een goede toets?’. Het leek nooit tot Joris door te dringen dat je daarvoor ook je boek moest open doen en dat zijn prestaties dus eigenlijk ondermaats waren. Een masker, een trauma, zwakzinnig?
Ik kan aannemen dat u dit allemaal een beetje zielig vind. Dat was het ook, hoor. Het wordt zelfs nog tragischer. Maar iedere dag werd ik geconfronteerd met wat ik op den duur als echte onzin ging beschouwen. Verklaringen en voornemens die allemaal nergens op sloegen. Raszuivere leugens ook, waarvan je je afvroeg of Joris die nu zelf ook geloofde. Wat er ook van zij, ik begon Joris jammer genoeg als een last te beschouwen, o onwetende beginner als ik was. Ik trachtte hem vaak te ontwijken – op de speelplaats kwam Joris graag wat tegen de meester kletsen – en toonde steeds minder interesse in zijn verhalen en vele anekdotes die allemaal nergens op sloegen. Bij momenten negeerde ik Joris zelfs, zo zenuwslopend kon zijn aanwezigheid zijn.
Een relaas dat regelmatig terugkwam was de beschrijving van een iets waar hij zich in het weekend mee bezig hield: de verbouwing van het huis van de oma van zijn vriend. Met weinig precisie beschreef Joris dan de installatie van een badkamer of het isoleren van een dak. Waar we een lichtpuntje begonnen te vermoeden – de jongen moest iéts met zijn toekomst doen – bleek echter niets vatbaar te zitten. De verhalen werden immers absurder en je kon op den duur met zekerheid zeggen dat er niets van waar was. Toen gebeurde in Enschede in Nederland die befaamde vuurwerkramp (dit was in 2000). Joris kwam ’s anderendaags half lachend (hij vergat teleurstelling uit te beelden) melden dat dit toch wel zonde was van al dat werk in dat huis van die oma, want ze woonde toch wel in Enschede zeker, en nu was haar huis ontploft. Ik trachtte me heel serieus te houden.
Collega’s en directie bekeken Joris met een combinatie van katholieke meelevendheid en routineuze afschuw. Joris liep al jaren en jaren rond op school en iedereen zag intussen de hopeloosheid van deze jongen in. Een diagnose leek er nooit gesteld te zijn, iets wat me nu (in mijn school) onvoorstelbaar lijkt. De ouders zag ik nooit. Geen oudercontacten, geen boodschappen. Ik vernam wel dat Joris’ moeder niet meer aanwezig was in het gezin, ze had hen verlaten. Er waren de vader, enkele oudere broers en zussen en een oma. Ik maakte me wijs dat er dan gelukkig toch heel wat mensen waren die voor Joris konden zorgen, zelfs al toonden ze geen enkele interesse in zijn schoolprestaties. Tot Joris zijn plechtige communie deed. Er was een herinneringsprentje voor de leerkracht dat me meteen aan een rouwkaartje deed denken. Het trots overhandigde, oubollige ding en de foto’s van het feest die ik te zien kreeg, sloegen me enigszins met verstomming. Ik zag een handvol familieleden plichtmatig aan tafel zitten rond een taart, mensen bij wie de tijd stil stond en in wiens doffe blikken geen sprankel leven zat. Hoe kon ik denken dat in die omgeving van enige ‘zorg’ sprake was? Een afgestompte familie waar knelpunten onbespreekbaar waren.
Ik heb op veel momenten geklaagd over en gelachen om de , tja… idiotie die Joris vaak etaleerde. Zonder de onderliggende tragiek te negeren hoor, ik had het met hem te doen, maar ik was alle objectiviteit al lang kwijt na maandenlang geconfronteerd te zijn met de beschadigingen die dit kind ergens in zijn leven had opgelopen. Ik was ook nog erg jong en had lang niet het inzicht in wat het betekent een opvoeder te zijn. Toch knaagt het niet nu, daar moet ik eerlijk in zijn. Ik was wie ik toen was en anderen, misschien wel in de eerste plaats de vader van Joris, hadden betrokkenheid moeten tonen en initiatief nemen. De context is anderzijds nooit helder geweest en dus is een correct oordeel vormen over de hele situatie al even moeilijk, zowel door mezelf als door u, de lezer van dit stukje.
Joris is intussen 21. Hij behaalde geen diploma van het lager onderwijs en zal dus naar het beroepsonderwijs gegaan zijn. Ik stel me daar zeker geen dramatisch bestaan bij voor: intelligentie en geluk of maatschappelijke aanvaarding staan los van elkaar. En er zal toch wel een zeker inzicht gekomen zijn naar inzet en zelfkritiek? Maar dat maakt niet weg dat Joris er een jeugd als een soort schertsfiguur heeft opzitten. Ik kijk daar, zoals al blijkt, eerder neutraal op terug, maar niettemin heeft Joris een prominente plaats in mijn geheugen gekregen.
Lees ook de andere herinneringen